Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 635]
| |
zoeken, zoo schijnen wij toch bijna niet te mogen twijfelen, of de jongeling willem zal dit knaapje eenmaal moeten volgen. Alles is daartoe aangelegd; de meer zaamgestelde geschiedenis van Mevrouw constants, hier ingevlochten, zou anders misschien een hors d'aeuvre mogen heeten, en heeft duidelijk eene ontwikkeling voorbereid, die in een volgend deeltje zal moeten komen. Misschien wilde de verdienstelijke Schrijfster eerst het lot van willem's kinderjaren, in de boekenwereld. afwachten. Nu, wij kunnen, wij mogen niet twijfelen, of zij zal in hetzelve aanmoediging vinden, om ons meer van den lieven jongen te vertellen. Met uitstekend genoegen lazen wij het boeksken. Geest en hart vinden in hetzelve keurig voedsel. De eigenlijke geschiedenis is eenvoudig; schoon toch geenszins een dood geraamte, een bloot tooneel met de vereischte personaadjen, om elke op hare beurt het woord van Schrijver of Schrijfster in den mond te nemen. In tegendeel, wij hebben tranen in het oog gevoeld, bij de lieve, treffende tafereeltjes van godsvrucht, liefde en deugd, op allerlei leeftijd, in allerlei stand. Het gezin van den braven Heer lausbach, op een buitengoed in Gelderland; de voortreffelijke Leeraar op het aangelegen dorp; de uitmuntende weduw, daar mede woonachtig, en het brave boersche gezin, - de voorname deelnemers in deze kindergeschiedenis, - dragen, elk op de keurigste wijze, tot de volmaking van het geheel bij. En inzonderheid Ds. eelhart deelt zoo veel treffend onderwijs, zoo vele gepaste verklaring en aanwending van het voorgevallene, zoo veel leerzaams en stichtelijks mede, als - slechts door overvloed misschien zou kunnen geächt worden te zondigen. Het spreekt van zelve, dat dit onderwijs enz. als de ware kern van het boekje moet beschouwd worden. In gesprekken wordt het, veelal zeer natuurlijk en los, verhandeld. Het loopt over Gods werken, Gods albestuur, het wijze en weldadige daarvan, over den dienst, de liefde en het vertrouwen, die wij Hem schuldig zijn; waarbij zoo veel van den Bijbel, en vooral van Jezus, als gepast en noodig schijnt. In dit alles straalt de kunde der Schrijfster, en de zuiverste en edelste godsdienstige denkwijze, volkomenlijk door; en zij brengt het zoo juist en keurig te pas, als wij immer zouden wenschen. Het is dus een uit nemend boekje, dat wij allen ouders voor hunne niet al te jonge kin- | |
[pagina 636]
| |
deren aanbevelen, om er meer ware godsdienstkennis, en niet slechts kennis, uit te halen, als uit menig eene Catechisatie en Catechiseerboek. Wij hopen en vertrouwen, dat de verdienstelijke Schrijfster het genoegen zal beleven, dat eene tweede en derde uitgaaf van een zoo nuttig, oorspronkelijk, kinderboekje noodzakelijk wordt; en dit alleen noopt ons, eene enkele aanmerking op het geheel, en eenige min gewigtige op de deelen, te maken. De menigte van denkbeelden, gevoegd bij de natuurlijke losheid, waardoor soms eenigermate ongelijksoortige dingen tevens verhandeld worden, doen ons voor vermoeijenis en verwarring bij de lieve jeugd vreezen. Misschien kon hieraan vrij wat te gemoet worden gekomen; indien de druk slechts wat ruimer genomen werd, ieders antwoord ten minste met eenen nieuwen regel begon, en, in één woord, de zuinigheid bij zoo schoon een werkje iets minder betracht werd. Omstreeks bl. 7 hinderde ons in den stijl de al te veelvuldige herhaling van het bijvoegelijk woordje lief. Op bl. 41 enz. merken wij aan, dat de theorie van de middelpuntschuwende kracht, zoo als die hier ontwikkeld en toegegepast wordt, de verelschte bevattelijkheid mist, en door andere verklaringen met vrucht te vervangen was. Op bl. 77 schijnt het, of vriezen bestond in de verdikking der lucht. Op het bl. 118 enz. gestelde, ten aanzien der wonderen in het gemeen, en het Pinksterwonder in het bijzonder, komt ons de onderscheiding tusschen het mogelijke en onmogelijke in dezen wat fijn gesponnen, althans min noodzakelijk voor; en kan het der Schrijfster ook niet onbekend zijn, dat de beste uitleggers de gave der spraken niet meer in het licht beschouwen van noodzakelijk middel ter uitbreiding van het Evangelie. De handhaving, eindelijk, van de leer der bijzondere Voorzienigheid mogt, naar ons gevoelen, nog wel wat meer ontwikkeld en in het licht gesteld zijn geweest. Dan, genoeg reeds, en te veel misschien, om gevaar te loopen, van vitterij en wangunst op een schoon talent verdacht gehouden te worden! Veel, regt veel succes hebbe de kleine willem onder zijne tijd- en landgenootjes! |
|