Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 626]
| |
rijkheid van het eerste, waarvan wij voor eenigen tijd verslag gaven. Hier vinden wij minder redenering, minder beschrijving, en meer geschiedenis. In het vorige Deel hoorden wij de liefdesverklaring van osmijn aan ida; doch haar vader, veel te hooghartig om zijne dochter aan een' slaaf te geven, belette hunne vereeniging, te meer, daar ida's oom, osmijn's beschermer, overleden was, en de Archont, haar vader, zijn hof maakte bij den Disdar-aga, die ook op zijne wijze ida beminde. Om haren vader te gehoorzamen, nam zij dan ook plegtig afscheid van osmijn; zij spoorde hem aan, om voortaan alleen voor den roem en de vrijheid van zijn Vaderland te leven; en haar minnaar, gehoorzaam aan dien wenk, stelt zich aan het hoofd eener kleine schaar van Grieken, die (tijdens den Russischen Oorlog, en in afwachting der hulp van die Natie) de verlossing van hun Vaderland durfden ondernemen. Doch niet alleen was bij de beraming van het plan tot den aanval (waarin osmijn zich deed kennen als alleen door de zuiverste gevoelens bestuurd) reeds verschil onder de zamengezworenen; zij worden ook nog vóór de uitvoering door de Turken overvallen; thans erkent men algemeen de meerderheid van osmijn, benoemt hem tot opperhoofd, en hij doet zich nu kennen als den afstammeling van een' hunner doorluchtigste voorstanderen; doch hij bezwijkt onder de overmagt; zijne kleine bende wordt verstrooid, gedood, of gevangen; hij zelf is onder het getal der laatsten. De Disdar-aga, zijn geduchte medeminnaar, had hem dus nu in handen; ida doet eene wanhopige poging tot zijne redding, dringt door naar het kasteel, en wil binnengelaten worden, doch bezwijmt; de Disdar-aga doet haar bij zich brengen, en geeft haar de keus tusschen een huwelijk met hem, of den dood van osmijn (dien hij haar op eene binnenplaats tusschen foltertuigen vertoont) onder de ijsselijkste pijnen. Ida kiest, wanhopig, het eerste, en teekent het Contract. (Hier heeft de Schrijfster gewis niet bedacht, dat zulks in Oostersche landen door de vaders geschiedt.) Reeds was zij naar den Harem gevoerd; de Turk wachtte nog slechts naar het einde van den Ramadan, om haar te bezoeken; doch te middernacht, toen zij reeds in het vrouwenvertrek getreden is, wordt hij gestoord door den kreet, dat osmijn met een' der hofbedienden des Aga's en zijne éénige dochter juméli ontsnapt is. IJlings verlaat hij | |
[pagina 627]
| |
den Harem, die in den schrik geheel open blijft, (een alleronwaarschijnlijkst geval) ida ontsnapt, en komt eindelijk weder bij haren vader, die haar verhaalt, dat de Disdar-aga, (die het huwelijk met ida ook daarom zoo sterk begeerd had, om zich onder de Grieken een' aanhang te verzekeren) wegens wanbetaling aan de Porte en kuiperijen tot verkrijging der onafhankelijkheid, door een' zendeling der Porte met vergif was van kant gemaakt; dat intusschen osmijn eene geheime verbindtenis met juméli aangeknoopt, deze zijne vlugt begunstigd had, en beide te zamen naar Rusland ontsnapt waren. Ida, het voorwerp harer innigste liefde ongetrouw wanende, vervalt tot eene diepe kwijning, die echter allengs beterde, toen zij den Engelschman (waarvan het vorige Deel gewaagt) ontmoette. Zonder deszelfs losse beginselen, had zij zijne echtgenoote kunnen worden; doch thans, door hem verlaten, werd haar hart beurtelings door hare oude en nieuwe gevoelens geslingerd. - Intusschen wordt haar vader wegens gemeenschap met den vijand gevat, en zijne goederen verbeurd verklaard. Ida zoekt hem vergeefs te redden; toen een arme Griek, met name stephaniki, voormaals door haar beweldadigd, haar in veiligheid brengt. Eene schildwacht bij den toren, waar baar vader bewaard wordt, had haar met woestheid teruggestooten, en zelfs gedreigd op haar te schieten, toen zij om den toegang tot den kerker smeekte; zij wil echter in stilte nog eene poging doen; een man in het kleed van een' dervis wenkt haar, zij volgt hem, de wind heft zijn gewaad op, en nu herkent ida denzelfden Janitsaar, die haar straks zoo ruw behandeld heeft; deze geeft haar een papier over van haar' vader, met aanwijzing, om zich in zeker hol op de kust, verre genoeg van Athene, te begeven, en hem daar af te wachten. Zij reist, met de hulp van den braven stephaniki, derwaarts; na lang en smartelijk wachten, verschijnt haar vader in monniksgewaad met den geheimzinnigen dervis, die met het grootste beleid en gevaar van zijn leven den ouden man gered had, en nu ook hunne inscheping in een vaartuig naar Smirna bevordert, om vandaar naar Engeland onder zeil te gaan, alwaar nog een kapitaal van haren oom in handen eens koopmans berustte, Eerst toen de dervis in de boot springt, om naar land te varen, herkent zij osmijn, wiens monnikskap door den wind wordt opgeligt. (Die | |
[pagina 628]
| |
wind komt hier tweemaal zeer juist ter snede!) Hij had, behalve al het vorige, nog aan den kapitein de reiskosten, tot Engeland toe, ruim betaald. Door zoo veel liefde heerschte hij weder geheel in ida's hart. Zij kwamen intusschen in Engeland, waar niemand hen kende, en eene zee van rampen hen toefde. De oude rosemeli was ziek; de koopman, onder wien hun geld berustte, overleden, en zijn zoon bankeroet; de waard in hun verblijf onvriendelijk, duur en bedriegelijk; daar zij niet meer had, koopt hij haar het diamanten kruis voor de helft der waarde af. Dit geld was aan buitensporige huishuur en andere uitgaven van een duur land spoedig verteerd. Te vergeefs wilde ida met borduren den kost winnen; niemand begeerde haar werk; haar vader was doodelijk krank; hare kleine broeders (die ook de moeijelijke reis mede gedaan hadden) schreeuwden om brood; zij worden eindelijk om schulden naar een gevangenhuis gebragt; (dit treffend gedeelte des werks is bijzonder gelukkig en natuurlijk geschilderd;) toen ontsnapt ida, en begeeft zich in haren doodsangst, zonder te weten waarheen, om hulp; toevallig ontmoet zij Lord B... (haren ouden bekende) bij het uittreden uit de koets, bidt hem om hulp voor haren vader, die terstond verleend wordt; doch, toen zij aan deszelfs verblijf kwam, stierf hij in hare armen. Ida, nu op een landgoed van den Lord geplaatst, ontwaarde straks, dat deze onedele oogmerken koesterde; terstond vertrekt zij, laat hare broeders aan zijne edelmoedigheid over, en ontmoet, niet min zonderling dan den Lord, een' oom uit Konstantinopel, die ook al door het toeval naar Londen gevoerd is, spoedig komt te overlijden, en haar een' onmetelijken schat nalaat. Deze maakt opzien; ida wordt van een landgoed, waar zij vertoefde, in den draaikring der groote wereld gesleept; Lord B... zag haar daar weder, eerst met terughouding, daarna meer vertrouwelijk: doch op eene maskerade vertoont zich een Grieksche monnik, spreekt haar afzonderlijk, en zij herkent osmijn, die even zeer in de vaste verbeelding is, dat zij hem ten behoeve van den Disdar is ontrouw geworden, daar hij haar de huwelijksacte heeft zien teekenen, (wederom de hoogste onwaarschijnlijkheid.) Hij zelf regtvaardigt zich ten volle omtrent juméli, doch blijft hardnekkig ida voor zijns onwaardig houden; en maagdelijke fierheid belet haar, hem de noodige ophelderingen te geven. Hij | |
[pagina 629]
| |
was thans, na vele lotgevallen, als voornaam Russisch Officier te Londen. Intusschen vraagt Lord B..., wiens huwelijkshaat voor ida's bekoorlijkheid zwicht, hare hand; zij weigert die, doch opent hem met de grootste vertrouwelijkheid haar gansche hart en liefde voor osmijn. Lord B... heeft de zeldzame edelmoedigheid, haar en zijn land te verlaten, zijnen medeminnaar den brief toe te zenden, en de gelieven daardoor, na oplossing van het noodlottige misverstand, te hereeenigen. Zie daar het beloop der Geschiedenis. Men zal daarin opgemerkt hebben, dat het weeffel des verhaals in een' hoogen graad romanesk en avontuurlijk is, en dus geene aanspraak kan maken op de verdienste dier weinige meesterstukken, welke, bij een natuurlijk beloop der gebeurtenis, alleen door waarheid, menschkunde en gepast gebruik der hartstogten schitteren. Doch het zou te veel gevergd zijn, dit van elken Roman te verwachten. De veelvuldige onwaarschijnlijkheden heeft de Schrijfster zelfs met a. lafontaine gemeen, en de ontknooping is waarlijk schoon, daar zij een hoofdpersoon, die anders weinig geschitterd had, in een zeer gunstig licht vertoont. Het karakter van ida is een bekoorlijk Ideaal, vrij wat zweemende naar de corinna der beroemde Mevr. van stael, en osmijn geeft haar in edele gevoelens en daden niets toe. - Ook de stijl der vertaling is ons doorgaans beter voorgekomen, dan in het eerste Deel, waartoe zekerlijk wel kan bijdragen, dat de Schrijfster zich hier minder, dan daar, in bovennatuurkundige fpitsvindigheden, die ellenlange perioden baren, verdiept; terwijl de verhalende stijl natuurlijk korter is. Nogtans hebben wij ook hier niet alleen zeer duidelijk meermalen de sporen eener Fransche woordvoeging, maar ook vele onnaauwkeurigheden tegen taal en spelling gevonden, vooral onvergeeflijke fouten tegen de geslachten. Zoo leest men bl. 130. ‘Zij verloor zich in deze zoete mijmeringen, toen hare vader haar roepen deed; zij twijfelde, of zij hare zwakheid en zijne trots(ch)heid op de proef zou stellen, door hem de verpligtingen te ontdekken, die hij aan het voorwerp zijner haat had.’ En op de volgende bladz. ‘Hier vertoonde zich alle de zwakheid eener kwalijk bestierden geest.’ Of tarquin en hippius slechts druk-fouten zijn, zullen wij daarlaten. In de Schrijfster is het althans onverschoonlijk, de Regering van laatstgemelden met de Turksche gelijk te stellen. | |
[pagina 630]
| |
Op bl. 196 zegt men: ‘Ida was maar al te gevoelig aan (lees voor) hare overwinningen;’ (sensible à ses conquêtes.) |
|