en zijne beginsels van vrijdenkerij zijn bij hem in de plaats van deugden. Hij formeert gasthuizen en gestichten van liefdadigheid; hij verkwist onnoemelijke sommen met het spel; zijne dwaasheden hebben zijnen vader in het graf geholpen; hij laat zijne éénige dochter in de handen van een onkundig priester. Zijne vrouw, eene nietswaardige, die hem beleedigd heeft, sloot hij in een klooster; bij het hooren noemen van haren naam wordt hij woedende. Hij verliet zijne diplomatieke loopbaan, werd gemeen soldaat, kwam als zoodanig tot eer en rang, maar verliet toen ook dadelijk den krijgsdienst; werd in het Kabinet, en tot Gezant aan vreemde Hoven verheven; maar zijn onrustige geest joeg hem weder de ruime wereld in; thans zwerft hij, nu ginds, dan daar, op zijne vele en uitgebreide goederen, waar ieder zijne aankomst vreest. - Zoo beoordeelt hem de wereld, en niet alleen de wereld, maar zelfs eene nabestaande, die hem meer dan iemand kennen en beoordeelen moest, eene vrouw van beproefde deugd, en van uitnemende schranderheid. Dan, deze zelfde Graaf van Falkenberg, is in het oog zijner verlatene minnares (en zoo is hij inderdaad) naar verstand en hart het deugdzaamste mensch; doch die de kunst niet kent, zoo noodzakelijk in deze wereld, om te vleijen, zich bemind te maken bij hen, die hem onverschillig zijn, of die hij niet achten kan. Indien hij slechts van zichzelven te vreden is, is het hem zeer onverschillig, al of niet gewaardeerd te worden door hen, die niet bevoegd zijn hem te kennen of te beöordeelen; en dit is de oorzaak van de ongelukken, die zijn leven vergald hebben. Zijne onwaardige echtgenoote zelve erkent zijne voorbeeldelooze grootmoedigheid.
De jonge en uitmuntende Mathilde van Retting, eene ongelukkige arme weeze, was in het geheel niet op hare plaats in het kasteel van Woltau, bij hare bloedverwanten; niet omdat zij daar den dubbelen, moeijelijken post van huishoudster, en opvoederesse van twee verwaarloosde knaapjes, voor hare rekening had, maar omdat men haar minachtte en alleen hield uit belang, en omdat zij daar leven moest onder geheel aan haar ongelijksoortige menschen, in den naarsten toestand, zonder iets voor haar verstand en hart, in de onaangenaamste afzondering van ieder gezellig genot, den jagttijd uitgezonderd, wanneer weelde en overdaad, en de meest woeste en verwoestende vermaken, de vorige eenzaamheid afwisselden.