luk voor de dieren zelven, en voor de eeuwige jeugd der levende natuur, dat geene ziekten en zwakheden des ouderdoms, maar onderling verslinden, de gewone middelen zijn, om het eene geslacht door het andere te vervangen; eene aanmerking echter, welke door den Heer uilkens in een zoo tastbaar als treffend licht is gesteld.
De stijl is zeer bijzonder, en, naar onzen smaak, juist niet behagelijk. De volgende volzin moge van denzelven, en van den grond onzes afkeers, eenig denkbeeld geven: ‘De Mensch alleen is het onder alle schepselen dezer Aarde, die het vermogen bezit, de Natuur te beschouwen, haar gade te slaan, wat er is te kennen, en met vergelijkende opmerking het schoone en heerlijke in alles te bewonderen: doch ook deze oefening geeft hem de meeste aanleiding, om van dien edelen rang, hem onder de overige levenden dezer Aarde - onder de dieren - hem, door zijnen Maker, aangewezen, waarlijk en ten zijnen meesten nutte, gebruik te maken, namelijk van dien rang: te zijn Heer der Natuur, bekleed met het gezag en de magt, om uit alles, tot gemak, vermaak en welvaart, voordeel te trekken.’
En nu een enkel staaltje van het belangrijke, dat deze natuurbeschouwingen opleveren: ‘Maar bijna zoude ik vergeten te gewagen van het zonderlinge verweringsmiddel van een klein diertje, hetwelk ook behoort onder het verbazend groote, en zonderling veelal gevormde, getal der schepselen, die wij onder den naam van bloedelooze of gekorvene diertjes begrijpen - dat van een Torretje, omtrent ter grootte van een halven duim. Dit diertje, door den Rupsenjager, even gelijk hetzelve eene Aardtor, doch wel eens zoo groot, vervolgd, en door geweldig naloopen afgemat, gereed om in het oogenblik eene prooi van dezen zijnen vervolger te worden, legt zich voor denzelven neder, wanneer deze, met opgesperde nijpers, toeschiet, om hetzelve te vatten: doch in dit oogenblik des prangenden gevaars, ontlast dit diertje van achtere eene soort van blaauwachtige lucht