niets met u; aan het leven, aan den mensch slechts wil ik rekenschap geven. Misschien dat hij eenmaal over mij lacht, en in zijn' eigen' boezem tast, over zijne eigene smart klaagt, terwijl hij de mijne beschreit, of zich in zijne eigene droefheid met de mijne troost. Misschien leert hij, dat de lotgevallen van het gansche menschelijk geslacht niet anders zijn, dan de lotgevallen van eene Familie; een klein Drama in een kamertje, uit vreugde en droefheid zamengesteld, maar uit dezelfde stof gemaakt, als het groote treurspel, waarin Koningen en Vorsten, veldslagen en bloedvergieten, dolk en giftbeker en geheele legers, ten tooneele verschijnen. De dood gebiedt een' ieder zijn' koninklijken mantel en zijn' slaaprok af te leggen, en hij droogt zoo wel de tranen, stilt zoo wel de zuchten van een' enkel' mensch, als van eene gansche wereld. En God blijft eeuwig bestaan; en kunnen tranen en bloed niet de dauw zijn voor eenen rijken oogst. Ja, moeten zij dit niet zijn? vraag ik.’ - Dit zij de opheldering van den titel van het boek.
Zoo geeft ons dan hier de man zijne Familiegeschiedenis, en schreef die in eenen gelukkigen ouderdom. En deze geschiedenis is wisseling van voor- en tegenspoed in eenen zeer hoogen trap, en wisseling van wijsheid en dwaasheid, zwakheid en kracht, en dat bij zeer edele menschen; terwijl onder en door alles het gevoel voor innerlijke zedelijke waarde, te vredene werkzaamheid, onafhankelijkheid van de veranderlijke fortuin, gelatenheid in ieder lot, en vooral ook gevoel voor hartelijke liefde en trouw, roerend wordt opgewekt, en men deze lieve menschen hartelijk beminnen moet, en gaarne wil navolgen.
Meer zeggen wij niet van dit schoone werk van den zoo algemeen ook bij ons gezochten Schrijver, dewijl wij een aantal boekdeelen van denzelfden reeds genoeg bekenden man ter aankondiginge nog voor ons hebben, en, willen wij den Drukker van deze goede vertalingen eenigzins bijblijven, of liever wederom inhalen, wij ons te zijnen aanzien wel moeten bekorten. Wij prijzen deze geschiedenis van den braven en verstandigen Schubart gaarne aan; want wij beloven de meeste Lezers eene aangename verpoozing van ernstige bezigheden, en veel aanleiding tot nadenken. Laat de man zelf spreken: ‘Ik was - een kind, een knaap, een jongeling, een man,