kwam, zullen wij, bij ons verslag, dezelfde vrijheid gebruiken.
De hoofdzaken van het gestelde komen dan hier op neêr: Deze wetgeving is een geheel nieuw verschijnsel in Nederland. Sedert de omwenteling meermalen ondernomen, kwam zij slechts onder den Koning gedeeltelijk tot stand. Doch dit voltooide zelve was slechts eene omwerking der Fransche wetten. Deze omwerking, zoo overhaast en daardoor zoo gebrekkig verrigt, zoo weinig op de proef gebragt, moet volstrekt niet ten grondslag worden gelegd. Even min moet het werk op nieuw over den kop worden gejaagd. Men heeft het nu al zoo lang met de Fransche inrigtingen gedaan; dat zulks nog een jaar of twee dure, en des noods in het civiele, gelijk reeds in het criminele, de noodigste wijzigingen worden daargesteld. Alle bestaande bronnen moeten geproefd worden; de nieuwe Pruissische, Saksische, Russische, Fransche wetboeken, enz.; vooral ook niet te vergeten onze eigene, hier en daar bestaande, Provinciale en plaatselijke instellingen. Men zou zelfs alle deskundigen mogen uitnoodigen, hunne bijdragen tot dit einde te leveren; als ook, naar het voorbeeld inzonderheid van Rusland, derzelver aanmerkingen op het eenmaal vervaardigde vergen, en zelfs, door gestelde belooningen, uitlokken.
Dit alles, en inzonderheid het gebrekkige van het Hollandsch burgerlijk wetboek Napoleon, wordt hier, uit den aard der zake, uit de wijze en omstandigheden van deszelfs ontstaan, gelijk uit vele voorbeelden, inzonderheid in de twee laatste brieven, uitvoerig en grondig aangewezen; terwijl de eerste meer loopt over eenige algemeene eigenschappen en grondslagen der nieuwe wetgeving, die ten slotte worden opgegeven.
De eerste brief is gedateerd 1, de laatste 10 Mei; de middelste, op welken deze een antwoord is, geheel niet. De teekening is D.G. en E.