Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 510]
| |
Peter de Groote, Keizer van Rusland, in Holland en te Zaandam, in 1697 en 1717; door Mr. Jacobus Scheltema, Lid van het Instituut, enz. Iste Deel. Met Platen. Te Amsterdam, bij H. Gartman. 1814. XVI en 339 Bl. f 3-14-:Het voor ons liggende werk van den Heer scheltema is eene langverwachte lettervrucht, die op een tijdstip is uitgekomen, 't welk de Schrijver niet gunstiger had kunnen wenschen. Niet alleen in een jaar, waarin wij door de heldhaftige pogingen van peter's achterkleinzoon gered, door deszelfs grootmoedigheid in den rang der Natiën hersteld, en door deszelfs vredelievende gematigdheid met geheel Europa in rust zijn, - maar ook in eene en dezelfde maand, waarin die nakomeling des grooten Czaars, op het voetspoor van zijn' voorzaat, Holland, bepaaldelijk Zaandam, bezoekt, en dat vroegere zoo wel als het tegenwoordige bezoek door een' gedenksteen vereeuwigt, - ziet een omstandig verhaal van peter's vorming door Holland, peters's betrekkingen tot Holland, peter's gehechtheid aan Hollands zeden, taal en voortbrengselen het licht. Deze bijomstandigheden moesten onze nieuwsgierigheid naar dit werk ten hoogste gaande maken, en wij haasten ons, het resultaat onzer opmerkingen aan onze Lezers mede te deelen. Door het geheele werk heen ziet men den Heer scheltema, dat is, den onvermoeiden, ijverigen en kundigen onderzoeker der Oudheid, die zich vooral op het vinden en gebruik maken van nieuwe, of toch minbekende, bronnen toelegt. Het is waar, deze zucht, om zijnen Lezer op schaars of nimmer ontdekte bijzonderheden te vergasten, doet hem wel eens in kleinigheden uitweiden, (gelijk ook in zijne andere werken nu en dan het geval is:) doch hier maken deze kleinigheden juist voor een gedeelte het pikante, het aardige uit. Men heeft het plutarchus | |
[pagina 511]
| |
met regt tot eene verdienste gerekend, dat hij zijne helden niet alleen in het oorlogsveld, of in de raadzaal, of op het redenaarsgestoelte, maar ook in den dagelijkschen huisselijken kring vertoont, en hen daardoor juist zoo voorstelt, als zij waren, niet zoo als zij zich wilden doen zien. En wien zou het dan niet aangenaam wezen, peter den Grooten, reeds Beheerscher, en eerlang Herschepper des grooten Russischen Rijks, te zien, hoe hij te Zaandam met zijn' hoed vol pruimen den dijk opgaat, er aan de jongens van uitdeelt, of weigert, om hen verstoord te maken, en daarop door dezen met vuil en steenen in den nek geworpen wordt, (bl. 110, 111) of cornelis albertsz. blok, die hem te strak in 't aangezigt zag, ridder slaat, (bl. 117) of, wanneer men door grooten toeloop zijn incognito stoort, zich al worstelend en slaande door de menigte naar zijnen boeijer begeeft, en andermaal verscheidene van de stoutsten en voorbarigsten tot bloedens toe slaat, (bl. 121) doch het gegevene eerlijk terug bekomt; of hoe hij op den weg van Amsterdam naar 's Hage elk oogenblik stilhoudt, door 't water waadt, om een staartwatermolentje te zien, te Haarlem den mantel over 't hoofd slaat, om niet gezien te worden, enz.? Hier toch ziet men den ruwen diamant, den man, die wel volkomen besefte, dat de zijnen beschaving noodig hadden, doch niet in staat was, zichzelven die beschaving te geven. Daarenboven pleiten die bijzonderheden voor de echtheid der verhalen. Zoo iets verdicht men niet zoo ligt. Minder kan men aan op vernuftige invallen, schrandere zetten, of edele gevoelens, die de Schrijvers van openbare nieuwspapieren aan de Vorsten zoo menigmaal in den mond leggen. Maar welke zijn dan nu de hoofdbronnen, waaruit de Heer scheltema geput heeft? 1) Het dagverhaal van eenen jan cornelis noomen, tijdgenoot van peter's reis, en destijds lid der Vroedschap en Lakenkooper te Westzaandam, door 's mans nog levenden achterkleinzoon aan den Heer scheltema ter leen ver- | |
[pagina 512]
| |
strekt. Dit verhaal is reeds in 1781 door Prins gallitzin naar Petersburg gezonden, en daar een' geruimen tijd gebleven; 't welk voor deszelfs echtheid schijnt te pleiten. 2) Eenige kleinere stukjes van dien tijd, zoo als het zakboekje van een' onbekenden, (waarschijnlijk, volgens onzen Schrijver, van iemand uit de Familie van calf) en eenige fragmenten uit een journaal van den Scheepstimmerman, claas cornelisz. tromp. 3) Het bekende discours van den Heer meerman. 4) Voltaire's Histoire de Russie sous Pierre le Grand, bij onzen Schrijver met reden zeer verdacht, en ook schaars gebruikt. 5) Nestesuranoi, Gedenkschriften van Peter den Grooten, welke slechts op naam en misschien op een kort verhaal van dezen Russischen Edelman (die echter met péter te Zaandam moet geweest zijn) door een' of anderen Franschman of door den Baron vanhuissen zijn bewerkt. Telkens is dit stuk, bij nader onderzoek, den Heere scheltema van mindere waarde voorgekomen, en echter maakt hij er nog al veel gebruik van, mits die berigten niet tegen noomen strijden. Deze bron komt ons dus min zuiver voor. 6) De nieuwere Duitsche werken van backmeister, storch, von reymers, en vooral von halem, (Leben Peters des Grossen, Munster und Leipzig 1803) welk laatste, met zeer veel vlijt en doorzigt te zamengesteld, door onzen Schrijver zeer sterk gebruikt is, zoo dat men het ook op de meeste bladzijden vindt aangehaald, en de Heer scheltema zelf zegt, dat hij, slechts meenende te ontleenen, aan het vertalen ging. Dit en noomen zijn dus de hoofd- en, naar het ons voorkomt, zuivere bronnen. - Nogtans heeft men ook, blijkens de aanhalingen onder de bladzijden van eene menigte andere, inen uitlandsche geschriften, gebruik gemaakt. De inhoud van dit werk is zóó rijk aan bijzonderheden, (die daarvan het voornaamste gedeelte uitmaken) dat het bijna niet mogelijk is, een doorgaand verslag van hetzelve te geven. De Lezer weet, of vermoedt reeds, dat het, met de vroegste jaren van peter's leven begon- | |
[pagina 513]
| |
nen, den eersten tijd zijner regering tot op het jaar 1697 kortelijk (doch in eene meesterlijke kortheid) bevat, met bestendig opzigt op Holland en de Hollanders, die onder de vroegste beschavers van Rusland, reeds vóór de tijden van peter, eene aanzienlijke plaats bekleeden. Zoo waren er onder alexis, Vader van den Czaar, reeds drie Hollandsche Geneesheeren, en één kunstenaar, (frans timmerman, leermeester van den jongen Vorst in het wiskundige vak) in Rusland. Zelfs de beroemde Genevees lefort, peter's boezemvriend, en die hem eigenlijk tot zijn groote werk lust en moed gaf, had in Holland gewoond, en was, onmiddellijk van daar, naar Archangel en Moscow vertrokken. De timmerlieden der eerste boot, die peter lust in den scheepsbouw deed krijgen, en der eerste kleine scheepsmagt, die hij op de been bragt, waren Hollanders. Nicolaas witsen en evert ijsbrandsz. ides leerden hem in kaarten en beschrijvingen zijn eigen onmetelijk Rijk kennen. Twee dier mannen, de Geneesheeren van galden en goedmensch, verloren zelfs het leven, als slagtoffers voor peter's belang, in den vreesselijken opstand der Strelitzen van 1682. Aan Hollanders, vooral Zaandammers, was hij bij het beleg van Azof, en de scheepsbouw en vaart op den Don, de gewigtigste diensten verschuldigd. Was het wonder, dat hij verlangde een land te bezien, 't welk zoo vele mannen bezat, doorkundig in de door hem zoo geliefkoosde kunsten en wetenschappen? Met deze reis, die in zeer vele bijzonderheden beschreven wordt, begint en eindigt het tweede Hoofdstuk. Het derde bevat de Gevolgen van, en handelingen na, de eerste reis, tot op de tweede in 1717. Wij zien daaruit, dat peter een uitstekend gebruik van het in Holland geleerde wist te maken; dat hij uit ons land eene menigte bekwame lieden, in schier alle vakken van scheepsbouw- en werktuigkunde, fabrijken, trafijken en zeedienst, troonde; dat de Admiraal cruys, onze landgenoot, in het zeewezen zijne regterhand werd, en dat de bouwstoffen voor Peters- | |
[pagina 514]
| |
burg grootendeels uit Holland kwamen. Zweden, toen met Rusland in oorlog, klaagde hierover ten sterkste. Wie is, zegt men in een stuk, ten dienste van den Zweedschen Gezant opgesteld, ‘wie is onkundig, met welke drift de Hollandsche Zee-officieren zich hebben doen aannemen in ‘den dienst van den Czaar?... Men bouwde schepen van oorlog, en zond ze over, bemand en uitgerust naar eisch... Waren deze bewijzen niet voldoende, dan zoude de geheele vloot, die de Czaar nooit zonder deze hulp had kunnen in zee zenden, en die niet anders gecommandeerd en gediend wordt, dan door Hollandsche Officieren en matrozen, kunnen worden aangevoerd.’ Een gewigtig bewijs, zoo als de Heer scheltema te regt aanmerkt, van de diensten, door Holland aan Rusland bewezen, van de verpligtingen van het laatste Rijk, en de belangstelling van den Czaar in den dienst van Hollanders. Doch de zucht van peter, om fabrijken en koophandel in zijn eigen land te verbeteren, of liever te scheppen, bleek weldra nadeelig te zijn voor de belangen onzer handeldoende ingezetenen, daar de Russen nu zelve veel leerden vervaardigen, 't welk zij anders gemaakt in Holland kochten. Cruys zelf viel in ongenade, doch werd ten volle in zijne eer en de gunst van den Keizer hersteld. Tot zoo verre omtrent loopt dit deel, hetwelk met twee afbeeldingen, van het huisje van Czaar Peter te Zaandam, en Peter de Groote op de werf van de O.I. Maatschappij te Amsterdam, door den bekwamen marcus, versierd is. - De stijl van den Heer scheltema, deszelfs krachtige en toch duidelijke voordragt, die van zijne gemeenzaamheid met onze Ouden getuigt, is bekend. Meesterlijk, in dit opzigt, is vooral de opdragt van dit werk aan Z.E. den Admiraal van kinsbergen, wiens betrekkingen tot Rusland en Nederland beide, tevens met de betrekkingen tusschen Rusland onder peter en Rusland onder alexander, in een treffend licht geplaatst, en door keur van taal verheerlijkt worden. Iets ter proeve uit dit werk willende overnemen, kie- | |
[pagina 515]
| |
zen wij daartoe den naïven brief der Heeren calf, kooplieden te Zaandam, die, buiten den zonderlingen schrijftrant, ook als een staaltje, hoe men toen den Godsdienst zelfs bij den aanhef van brieven te pas bragt, merkwaardig is.
‘Saardam, den 5 December 1698.
Pieter alexewits, gunstige vrindt en broeder in Christus Jesus, na wensinge alles goeds hier, en hier namaals eeuwiglijck, onze laatste en eerste brief aan UE. is geweest den 28 November, sijnde dan deeze een copije van de voorgaande, waarin gemelt, voor deezen de eeren niet gehadt aan UE. te schrijven, soo dient dezen om UE. bekent te maaken, als dat op onze dorp van Saardam en andere omleggende plaatsen in holland gelegen, na dat Gij uyt holland sijt verreyst geweest seer haastig is gekomen groote dierte in de graanen, voornamentlijck rogge, soo is dan met deese wevnige letteren, onse ootmoedige bede en versoeck aan UE., om de vrijheyd te mogen hebben, om eene scheepsladinge rogge, groot twee hondert Lasten, te mogen koopen en ter plaatze van Saardam te laaten brengen, dit doende suit ons verobligeeren, en UE. roemwaardige naam in eene eeuwige gedagtenissen doen blijven, bij UE. seer genegen Saardammer vrinden, versoeke seer vrindelijck een gunstig antwoord op het allerspoedigste, waar na wij ons sulle reguleeren, en waarin wij UE. wederom kunne dienen, weest versekert van onse geneegentheyd, Wij doen UE. vrindelijck groeten en bedancke, dat gij ons met UE. persoon hebt gelieven te vereeren, gelieft mede te groeten alexanderGa naar voetnoot(*) en gabryelGa naar voetnoot(†), af- | |
[pagina 516]
| |
breekende na beveelingen in Godes protexie van UE. seer genegene Vrinden.
(was geteekend)
cornelis migchielsz. calf. cornelis cornelisse calf.
Soo haast vrijheid van UE. becomen zullen wij een Schip onder des heeren seegen senden.’
Het opschrift was: Aen petrus alexewits, Czaar van Moscoviën. |
|