derdijk's willem van holland of floris V, maar slechts, dat de afstand tusschen deze en de meeste onzer vaderlandsche stukken minder groot zij. Doch 't geen ons aan spoedige verbetering in dezen bijna doet wanhopen, is de gewoonte, die sedert eenige jaren begint in te kruipen, om ook stukken uit onze Geschiedenis niet in dichterlijke taal, maar in proza te
behandelen, en er geene Treurspelen, maar historische Tooneelspelen, geschiedkundige Tafereelen, of hoe men die tusschensoort al meer mag heeten, van te maken. Het doet ons hartelijk leed, dat een verdienstelijk Dichter hier is voorgegaan, en door zijn Beleg en Ontzet van Leyden voor eene reeks van navolgers de deur heeft opengezet, die zich nu op hem beroepen zullen. Niets, inderdaad, is gemakkelijker, dan zulk een Tooneelspel. Men neemt een' trek uit de Vaderlandsche Historie, met hooft of wagenaar bij zich, kleedt dien zoo een weinig in, vlecht er een liefdesgevalletje tusschen beiden, laat, op zijn kotzebue's, een of twee hansworsten het publiek wat vermaken, en vergeet vooral de Costumes, Decoratiën en gevechten niet, opdat het kind onzer Muze als kermisstuk meer algemeen behage. Kan men het tusschen beiden met zang en dans tot een melodrama verheffen, zoo veel te beter! Gelukkig nog, zoo men daarin niet te ver van de zeden en de taal der tijden, die men wil voorstellen, afwijkt, en ons, in plaats van hartstogten te doen zien, algemeen bekende zedespreuken voordeclameert!
Het voor ons liggende stuk moest natuurlijk deze aanmerkingen doen geboren worden. Wij willen den Heere van der vijver juist niet kwalijk nemen, dat hij de dichterlijke taal heeft vaarwel gezegd, en ons een historisch Tafereel in plaats van een Treurspel geleverd; zekerlijk wenschten wij, dat men in onderwerpen van zulk eenen hoogen en heiligen aard, als de strijd voor Godsdienst en Vaderland, ook liever de goddelijke taal der poëzij bezigde, daar men anders al ligt tot het gemeen burgerlijke vervalt; dan, zoo als gezegd is, de Schrijver van dit stukje beeft de baan hiertoe niet gebroken, en meent gerustelijk anderen te kunnen navolgen, die vóór hem deze nieuwigheid hebben uitgevonden. Het zij zoo! maar dat hij ons ten minste in zijn proza Nederlanders der zestiende Eeuw, naar hunnen aard, zeden en denkwijze, voorstelle; dat hij hen niet als Duitsche wijsgeeren doe