| |
De Buonaparte et des Bourbons, et de la nécessité de se rallier à nos Princes légitimes, pour le bonheur de la France et celui de l'Europe; par F.A. de Chateaubriant. Suivi de l'exquisse d'un portrait, par G. Lacretelle. Paris. 1814. 8vo. p. p. 35. f :-8-:
De Heer chateaubriant is lang bekend door zijnen bloemrijken stijl, zijn, bijna meer dan dichterlijk, gevoel en verbeelding. Wat wonder, dat hij, bovendien een ijverig voorstander van Godsdienst en gestreng Catholicismus, bij de eerste gelegenheid zijn stout penseel opvatte, om de gruwelen der te zamen stortende overheersching van zijn Vaderland te schetsen? Hij deed dit, vóór nog de zaken beslist, de Verbondenen in Parijs waren; hij deed het met de opzettelijke bedoeling, om zijne landgenooten zoo wel af te trekken van bonaparte, als in te nemen voor de bourbons; ja niet slechts zijne landgenooten, maar ook de Mogendheden, dat zij handelen mogten, zoo als de uitkomst hen, ten opzigte van Frankrijk en de bourbons, heeft zien handelen. Het boekje zag nog het licht niet, was nog niet afgewerkt, toen men deze wenschen reeds vervuld zag. Het werd, dus, ten deele overtollig. Doch genoeg, zegt de Schrijver, zoo het ons het afgeworpen juk slechts te meer haten, en het herkregen bewind beminnen doet.
| |
| |
Met vuur en kracht is alles geschreven. Dikwijls en in vele opzigten, echter, kan de stoutste welsprekendheid niets meer dan de eenvoudige waarheid en de bekende toedragt der zaken uitdrukken. Met genoegen, schoon tevens met huivering, zal iedereen deze schetsen en afzonderlijke deelen des Schrikbewinds van napoleon, naar het leven geteekend, aanschouwen. Ook de regte schatting zijner inrigtingen, zoo dikwijls om zekere voortreffelijkheid verheven, de regte schatting van zijn genie, in het licht, door gunst der omstandigheden en niets ontziende stoutheid van geest, met eenen eindelijken gelukkigen uitslag, daarop geworpen, zoo dikwijls als bovenmenschelijk beschouwd; ook deze schatting zal ons, op het spoor van chateaubriant, dikwijls te gemakkelijker vallen. Ja, veel van hetgene wij misschien wel gevoelden, en met een woord aanduidden, doch niet zoo letterlijk staven, en tegen den winderigen ophef van anderen altijd staande houden konden, ziet men zich hier voorgerekend, verzekerd en bewezen.
Hiermede nogtans beweren wij niet, dat dit altijd het geval is; dat de koele rede en naakte waarheid hier overal hetzelfde met de gevoelige taal des Schrijvers zou zijn, en de welsprekendheid hier niet meermalen door geestdrift vervoerd, tot eenzijdige voorstelling verleid, ja op klanken en beelden zou zijn uitgeloopen, die, zonder bewijs, nogtans niet zelden treffen en medeslepen. In beide hoofddeelen, maar vooral in dat, de Koninklijke regering der bourbons en hare aanprijzing bevattende, schijnt hij ons toe, meermalen tot dit min gegronde, meer opgeschikte, schoon misschien door den Schrijver niet min welgemeende of hartelijke en warme, te vervallen.
Hoe het zij, wij gelooven onzen Lezers den meesten dienst te bewijzen, door hun het stuk, uit eenige aanhalingen, door ons vertaald, nader te leeren kennen.
‘Men heeft de administratie van bonaparte geroomd. Zoo de administratie in de cijfers bestaat, zoo om wél te regeren toereikend is, dat men wete, hoe veel eene provincie aan graan, aan wijn en olie opbrengt, welke de
| |
| |
laatste kroon is, die men kan heffen, de laatste man, dien men kan nemen, gewis dan was bonaparte een groot administrateur; het is onmogelijk het kwaad beter te organizeren, meer orde in de wanorde te brengen!
En echter, hoe vele fouten en dwalingen in zijn eigen stelsel! De alleromslagtigste beheering verzwolg een (aanmerkelijk) deel der inkomsten van den staat. Geheele legers van douaniers en receveurs verslonden de belastingen, die zij gesteld waren te heffen. - Hij heeft in tien jaren vijftien milliarden (150000,00,000) verteerd, hetgeen te boven gaat de impositiën, gedurende de zeven-en-zeventig jaren der regering van lodewijk XIV geheven. De roof der wereld, vijftien maal honderd millioenen inkomsten waren hem niet genoeg. - Een erkel artikel der nieuwe wetboeken vernietigde in den grond allen eigendom. Een administrateur der domeinen kon u zeggen: Uwe bezitting is domein of nationaal. Ik stel ze bij voorraad onder sequester: ga heen en pleit! Zoo de domeinen ongelijk hebben, zal men u uw goed terug geven. En tot wien hadt gij in dit geval toevlugt? tot de gewone regtbanken? Neen: deze zaken waren voorbehouden aan het onderzoek van den Staatsraad, en bepleit voor den Keizer, die tevens regter was en partij.’
‘De geslachten in Frankrijk werden, als de boomen in een bosch, regelmatig gehakt; ieder jaar vielen er tachtig duizend jonge lieden. Doch dit was slechts de gewone sterfte; dikwijls werd de Conscriptie door buitengewone ligtingen verdubbeld of versterkt. Men klom tot de kindschheid op, en daalde tot de grijsheid af. Mobiele kolonnen doorliepen onze provincien als een vijandelijk land, om het volk zijne laatste kinderen te ontrukken. Bij gebrek van den afwezigen, nam men den tegenwoordigen broeder. Een geheel dorp werd aansprakelijk voor den Conscrit, dien het had zien geboren worden. Men gebruikte geweld, om den drager van eenen naam te ontdekken, die slechts op de lijsten der gendarmes bestond. Zwangere vrouwen zijn op de pijnbank gebragt, opdat ze de plaats zouden ontdekken,
| |
| |
waar de eerstgeborene harer ingewanden zich verborgen hield. Men was tot die hoogte der minachting voor het menschenleven en voor Frankrijk gekomen, van de Conscrits de grondstof en vleesch voor het kanon te noemen. Men behandelde somtijds deze belangrijke vraag onder de bezorgers van menschenvleesch; te weten, hoe langen tijd een Conscrit duurde; sommigen beweerden drie-en dertig maanden, anderen zes-en-dertig. Bonaparte zeide zelf: Ik heb 300,000 man inkomen. Hij heeft in de elf jaren zijner regering meer dan vijf millioenen Franschen doen omkomen, hetgeen te boven gaat het getal der genen, die onze burgeroorlogen, gedurende drie eeuwen, onder de regeringen van jan, karel V, karel VI, karel VII, hendrik II, françois II, karel IX, hendrik III en hendrik IV hebben weggenomen. In de twaalf laatste maanden, die nu verloopen zijn, heeft bonaparte (zonder de nationale garde te rekenen) geligt dertien maal honderd-en-dertig duizend man, hetgeen meer dan honderd duizend 's maands is: en men heeft hem durven zeggen, dat hij slechts de weelde der bevolking had gebezigd!’
‘Zoodanig was zijn beheer betrekkelijk het binnenlandsch bestuur. Onderzoeken wij naar buiten den gang van zijn bewind; die staatkunde, waarop hij zoo trotsch was, en die hij omschreef, als de kunst om te spelen met menschen. Wel nu, hij heeft bij dat verfoeijelijke spel alles verloren; en het is Frankrijk, dat zijn verlies betaald heeft
Belagchelijk in de administratie, misdadig in de staatkunde, wat bezat hij dan om de Franschen te misleiden, deze vreemdeling? Zijnen krijgsroem. Wel nu, hij is dien kwijt. Hij is inderdaad een groot slagwinner; maar, voor het overige, is de minste Generaal bekwamer dan hij. Hij verstaat niets van retraites en keuze van het slagveld (chicane du terrain); hij is ongeduldig, buiten staat eenen uitslag langen tijd af te wachten, als de vrucht eener zaamgestelde militaire operatie; hij weet slechts van voort- | |
| |
rukken, van doorzetten, van loopen en overwinningen behalen, zoo als men het genoemd heeft, door kracht van manschap (à coups d'hommes), alles opofferen voor een gelukkigen uitslag, zonder zich om eenige ramp te bekreunen, de helft zijner soldaten vermoorden door marschen boven het menschelijk vermogen. Daar ligt niet aan gelegen: heeft hij niet de Conscriptie en de grondstof? Men heeft gemeend, dat hij de kunst des oorlogs volmaakt zou hebben; en het is zeker, dat hij ze tot hare kindschheid heeft terug doen gaan. Het meesterstuk der krijgskunst bij de beschaafde volken is blijkbaar, een groot land door eene kleine armee te verdedigen. - Dat hij ons dan nu, bij onze haardsteden, verdedige, die overwinnaar der wereld! Hoe! heeft hem al zijn genie op ééns verlaten? Door welke betoovering wordt dat Frankrijk, hetwelk lodewijk XIV met sterkten omringd, hetwelk vauban gesloten had als een tuin, thans van allen kant vermeesterd? - De legerpest, die geweken was, sedert men den oorlog slechts met weinig manschap voerde, is terug gekomen met de Conscriptie, met de arméen van een millioen soldaten en de stroomen bloeds. - Wij hebben de Seine met schepen bedekt, onze straten gebogen gezien onder karren vol gewonden, die zelfs het eerste verband op hunne wonden misten. Eene dezer karren, die men op het bloedspoor volgde, brak op de boulevard
aan stukken. Er vielen Conscrits uit zonder armen, zonder beenen, met kogels doorschoten, met lansen doorboord, gillende en de voorbijgangers smeekende hen af te maken. Deze ongelukkigen, aan hunne hutten ontrukt, alvorens tot den manbaren ouderdom te zijn gekomen, met hunne boerenmutsen en kleeding op het slagveld gevoerd, als vleesch voor het kanon op de gevaarlijkste stellingen geplaatst, om het vijandelijk vuur te vermoeijen: deze rampzaligen, zegge ik, vielen aan het schreijen, en riepen, daar zij, door een kogel getroffen, nederstortten: “Ach, mijne moeder, mijne moeder!”
Een Souverein, die les bij talma heeft kunnen ne- | |
| |
men, ten einde in eene koninklijke houding te verschijnen, is voor de nakomelingschap geöordeeld.
Wat hebt gij gemaakt van het zoo schitterend Frankrijk? waar zijn onze schatten, de millioenen van Italië, van geheel Europa? - Wat zijn wij aan uwe regering verpligt? Wie heeft den Hertog van enghien vermoord, pichegru geworgd, moreau gebannen, den Opperpriester met ketenen beladen, de Vorsten van Spanje ontvoerd, eenen heiligschennigen oorlog begonnen? Gij zijt het! - Wie heeft onze koloniën doen verloren gaan, onzen handel vernietigd, Amerika voor de Engelschen opengesteld, onze zeden bedorven, de kinderen aan de vaders ontrukt, de huisgezinnen in rouw gedompeld, de wereld verwoest, meer dan duizend mijlen lands geblakerd, der gansche aarde schrik voor den Franschen naam ingeboezemd? Gij zijt het! - Wie heeft Frankrijk aan de pest, aan vijandelijken inval, aan verscheuring en verwinning bloot gegeven? Gij wederom zijt het!’
Ons bestek verbiedt meer over te nemen, gelijk onze bepaaldheid misschien niet altijd nog het treffendste zal hebben gekozen. Wij herinneren ons, onder andere, de uitdrukking, dat bonaparte den Paus bij de grijze haren zou hebben door het vertrek gesleept. Voorts blijft geene zijde onbeschouwd en ongeteekend met de verachtelijkste verwen. Zijn hart, zijn vernuft en geest, zijne houding, omgang, wetenschap enz., zoo wel als staatkunde, krijgskunst, inwendig bestuur, schrikbarende policie; alles wordt ten sterkste uitgelucht, en grootendeels met de kenbaarste en bekendste trekken der waarheid geteekend.
Bijna zouden wij na deze lecture zeggen: eene wereld, die dit groot noemt, verdient deze roede. Verachting, vervloeking, verguizing zij het deel des monsters, door eene zoo waardige moeder als de Fransche revolutie uitgebroed, en nu van uit zijnen schuilhoek, God geve! met helle-foltering, het vreugdebedrijf der verloste volken aanschouwende!
De achteraangevoegde exquisse is mede zeer puntig,
| |
| |
doch voor een portret misschien wat uitvoerig, vooral als toegifte op het voorgaande.
Na het stellen van dit verslag lezen wij in de Staatscourant eenen brief van een Italiaan. Dit keurig opgestelde stuk beklaagt zich over onzen Schrijver, als die zijne natie, ten koste van die des briefstellers, vrijspreekt van een aantal zwarte ondeugden; en doet opmerken, dat waarlijk die ondeugden, trouweloosheid, verraad en ondankbaarheid, in Frankrijk niet minder dan in Italië en elders te huis behooren. Wij bekennen, dat soortgelijke gedachten bij ons waren boven gekomen, dat wij althans in al den toegezwaaiden lof van het Fransch karakter geenszins konden stemmen, dat wij ons daartoe te veel onregts, lang vóór het bewind des Italiaans bonaparte geleden, herinnerden; doch meenden den ijverigen chateaubriant, daar hij toch voor Franschen, en met het beste oogmerk schreef, dezen zijnen vaderlandschen lust onverhinderd te moeten laten boeten. De treffende aanmerkingen in gemelden brief, over den toegeëigenden, opeengestapelden roof der kunst van zoo vele volken, persten ons een' pijnlijken zucht af om het onherstelbaar gemis der vaderlandsche meesterstukken. Mogten zij nog eenmaal tot ons wederkeeren, wij zouden ze beter trachten te bewaren!.... |
|