vermaak der buiten-wandelwegen schijnt der stad voor vele jaren ontzegd, en de schade gewis op een paar millioen te schatten.
Overigens heeft dit stuk, als dagboek, wel iets langwijligs, maar daarentegen ook de eigenschap van ons, als het ware, meer van nabij te doen zien en gevoelen, wat al gedurig voorvalt. Hetzelve behelst vele gezonde aanmerkingen, en is in eenen gemakkelijken stijl geschreven. - Wij lazen het doorgaans met genoegen.
No. 2. Deze Leerrede hoort geheel bij het vorige, dat met derzelver loffelijke vermelding eindigt. De tekst is Ps. LXVI:8-15; het algemeen beloop dat eener gewone, zeer goede, Leerrede; de verdeeling van het toepasselijk deel, I. van onze doorgestane ellende, II. van onze heugelijke redding, III. van onze pligtmatige dankbaarheid; de stijl en geheele behandeling inderdaad voortreffelijk. Liefst bepalen wij ons, in plaats van verdere ontwikkeling van verslag en lof, bij een en ander staal.
Van het beleg zegt de Heer van eck, in overeenstemming met het verhaal: ‘Hetzelve kenmerkte zich door geene verscheidenheid van gewigtige krijgsbedrijven, maar leverde ons, echter, overvloedige stof tot hevige bekommernis op; en bijzonder hadden wij het verdriet te ondervinden van telkens levendig opgewekte, doch telkens deerlijk te leur gestelde hope op uitkomst.
Ja! wij hebben dagen doorgebragt, waarin wij schier in eenen letterlijken zin reden hadden om te klagen: “Hier scheen ons 't water te overstroomen, - daar werden wij gedreigd door 't vuur!” En gedurende den ganschen tijd van het beleg, was alle gezag van wetten, alle zekerheid van bezitting, alle veiligheid van personen opgeheven. Lieden van onderscheiden rang en staat werden om gewaande, hun opgedrongene misdaden in de gevangenis geworpen; en smadelijke uitzetting uit de stad wedervoer den man van verdiensten, die voor de belangen der geplaagde burgerij met bescheidene rondborstigheid durfde spreken. - Drie-entwintig bange weken zagen wij ons overgegeven aan de