in wij verwonderd waren, bij de optelling der soorten van het geslacht der paarden, den ezel overgeslagen te zien. De tweede afdeeling handelt over de in- en uitwendige paardenkennis, en levert vooreerst eene korte ontleed- en natuurkundige beschouwing, welke echter zeer oppervlakkig is, en beter weggelaten ware geweest, ten minste in zoo verre dezelve niet volstrekt tot de uitwendige kennis noodig is. Deze laatste wordt vervolgens met meer uitvoerigheid en duidelijkheid behandeld, en door af beeldingen opgehelderd. De derde afdeeling loopt over den ouderdom van het paard, en de middelen om denzelven te bepalen; de vierde over de deugden en gebreken der paarden, de manier, om hierin eene goede keuze te doen, en zich voor bedriegerijen te wachten. Ook deze afdeelingen zijn van platen vergezeld, en daarenboven van een tabellarisch overzigt, over de goede gesteldheid, misvorming, vereischten en gebreken der paarden, in alle derzelver deelen. Men kan zien, dat de Schrijver hier veel meer t'huis is; zoo ook in de vijfde, die de beginselen van het beslag op eene grondige en leerzame wijze voordraagt. - Wij zouden dit werk meer aanprijzing waardig keuren, zoo de stijl er niet zoo jammerlijk van verwaarloosd ware. Nu is zeker bijna de helft van het boek, voor iemand, die der zake niet geheel kundig is, onverstaanbaar, en men heeft er niets aan, indien men niet uit een half woord des Schrijvers meening weet te raden. Vooral is dit het geval met het beschouwende gedeelte. De praktische regels, welke in de drie laatste afdeelingen voorkomen, zijn veel duidelijker voorgesteld, en men vindt ook hier weêr het gezegde van
horatius bevestigd: verba provisam rem non invita sequentur.
Zoo wij dan dit boek niet ruimschoots aan elk durven aanbevelen, kan het zijne nuttigheid hebben voor hem, die eenige handleiding in het onderzoek van paarden verlangt. Doch voor zoodanigen bevat het weêr te veel, dat hun niets waard is. De platen schijnen uit een ander werk ontleend.