| |
Beschrijving van het Eiland Elba, thans de verblijfplaats van Napoleon Bonaparte. Naar het Fransch en Hoogduitsch van de Berneaud en Ehrman. Met eene Kaart. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1814. In gr. 8vo. 156 Bl. f 1-10-:
Deze beschrijving van het in de Tyrrheensche of Middellandsche zee gelegen, en onlangs zoo beroemd geworden Elba, benevens het bijvoegsel, eene korte schets bevattende, heeft alle kenmerken van naauwkeurigheid. De Fransche Schrijver, door den Duitscher daarna met aanmerkingen uitgegeven, bezocht tusschen 1800 en 1807 driemalen het Eiland, en las en raadpleegde daarenboven al wat vroeger over hetzelve geschreven was. Dit zegt niet alleen de Voorrede, maar vindt ook in den inhoud alle verlangde bewijs. Uitvoeriger en naauwkeuriger zelfs, dan velen zullen noodig achten, is hij ten opzigte van ligging, oorsprong, oude geschiedenis, voortbrengsels, enz. enz. Elba betreffende. Het ontbreekt, echter, ook aan datgene niet, wat men van hetzelve meer algemeen verlangt te weten; aan een aangenaam onderhoud en duidelijk onderrigt. Wij meenen dit niet beter te kunnen doen zien, dan door tamelijk uitvoerige aanhalingen en uittreksels van het verhaalde, die te- | |
| |
vens den Lezer - met het boek nog niet bekend - zullen vermaken, en zijnen leeslust en verlangen naar het stuk zelve des te meer opwekken. Inderdaad, het komt ons voor, dat dit boekje de behoeste der weetgierigheid naar het nieuwe Rijk van den grooten napoleon volkomen bevredigt. Verscheidene berigten zullen de gedachten over 's mans lot, zijne waarschijnlijke of mogelijke werkzaamheden in een zoo bepaald gebied, enz. rijkelijk gaande maken. - Doch, men neme zelf de proef met ons aangehaalde, en verschoone daarbij zoo veel gebrekkigs en onvolledigs, als het werkje alleen, dat daarenboven zoo uitvoerige en treffende beschrijvingen, b.v. van de tonijnvangst, de ijzermijnen, enz. bevat, in staat is te vergoeden. Wij geven slechts iets; wie het aan tijd niet volstrekt ontbreekt, die koope alles.
Het Eiland Elba ligt op 7o, 59′, 24″, 38‴ Oosterlengte van Parijs, en 42o, 49′, 6″, 23‴ Noorderbreedte, in de Middellandsche zee; de langste dag is op hetzelve vijftien uren en negen minuten.
Het kanaal van Piombino, dat naauwelijks bevaarbaar is, scheidt dit Eiland van de vaste kust van Italië, van welke deszelfs oostelijke punt slechts twee geographische mijlen verwijderd is.
De gedaante van het Eiland is zeer onregelmatig. De grond is week en ligt, bedekt met aangespoelde keisteenen; het is omgeven met een rif van klippen, die onophoudelijk zijn blootgesteld aan de woede van wind en stroomen, en van de golven der veeltijds onstuimige zee. Van hier is het, dat de omtrek van het Eiland ongemeen uitgezakt is, en meermalen van gedaante verandert.
De bergen van dit Eiland vormen drie verschillende rijen, die door een dal van elkander gescheiden worden, dat zich al verder en verder uitbreidt, naarmate men den oever nadert. Deze drie rijen zijn door op zichzelven staande bergen aan elkander verbonden. Allen te zamen genomen vormen, bij het eerste gezigt, niets anders dan eene massa van onvruchtbare bergen, wier beschouwing de ziel met sombere gewaarwordingen vervult en het oog vermoeit. Hobbelige wegen, versatene hutten, hier en daar verspreide ruïnen, ellendige gehuchten, twee schamele dorpen en eene kleine vesting: dit is, over het geheel genomen, alles, wat de reiziger, die van den kant van
| |
| |
Piombino komt, op Elba van het strand ontdekt. Maar, men moet meer landwaarts komen, en den Monte Grosso bezoeken, die met mirte-, rosmarijn-, mastik- en wilde laurier-boomen bedekt is, en vervolgens den Monte Giove beschouwen, waar groene eikenboomen en een klein aantal van wilde olijfboomen het oog streelen en de verbeelding opwekken.
Het klimaat van het Eiland Elba is gematigd. De hitte is daar noch hevig, noch van langen duur, en de koude doorgaans niet streng. Gelijk in het overig gedeelte van Italië, zijn de herfst en de winter meestal regenachtig. In het laatstgenoemde jaargetijde zijn de toppen der hooge bergen der Capanna verrtien, somwijlen twintig dagen met sneeuw bedekt. Gedurende dien tijd is de koude, in die streken, vrij aanmerkelijk, somtijds streng.
De grootste koude, die bij menschen-geheugen hier plaats gehad heeft, was die van den 14 Febr. 1782. Toen vroor het drie dagen lang; alle Agrumi (dat is, oranjeboomen en citroenboomen van allerlei soort) en een groot gedeelte der olijfboomen stierven.
Bij de grootste zomerhitte wordt de lucht door de zeewinden verkoeld. De jaargetijden volgen doorgaans in deze orde op elkander. Eene heerlijke lente; een matig warme zomer, met vochtige en koele nachten; een herfst met onbestendig weêr; en een regenachtige winter, wiens koude van korten duur is.
De lucht is, over het algemeen, op het geheele Eiland gezond. Op eenige plaatsen zijn de zuide- en zuidooste-winden zeer lastig, en dezelve waaijen veelvuldig. Alleronverdragelijkst is de onstuimige Libeccio, de zuidweste-wind, die echter slechts nu en dan, en nergens hevig dan te Poggio en te Marciana, waait, soms de sterkste en vlugste manspersonen, en zelfs beladene ezels, tegen den grond werpende.
Men vindt er verscheidene zoete, heldere en frissche bronnen, die evenwel, meest alle, door de hitte in den zomer uitdroogen; verscheidene, echter, vormen beken, die zich door het Eiland slingeren. Rivieren en meren worden er niet gevonden.
Men vindt op het Eiland ook nog eenige moerassen, die men zeer wel droog en bruikbaar zou kunnen maken, en, even als in Zuid-Carolina, in rijstvelden veranderen. Men zou dezelve ten minste met boomen kunnen beplanten, waardoor dan
| |
| |
ook de schadelijke dampkring, die zich over de omliggende oorden verspreidt, zou gezuiverd worden.
Van de delfstoffen is het ijzer het voornaamste, dat men hier in ruimen overvloed vindt. Voorheen waren er ook kopermij nen; maar het is eene dwaling, dat men hier goud-, alsmede tin- en lood-erts zou vinden.
Onder de voortbrengsels van het groeijend rijk hebben wij hier op te noemen verscheidene soorten van koorn, inzonderheid tarwe en mais; voorts erwten, boonen en andere peulvruchten; weinig hennep, en geheel geen vlasch, wordt er geteeld; de Amerikaansche, of boom-meloen, van wiens vezels garen gemaakt wordt, is hier menigvuldig. Niet minder algemeen zijn hier de watermeloenen. Moeskruiden zijn op het Eiland noch menigvuldig, noch smakelijk. Grasgewassen zijn hier weinig; maar die er zijn, zijn zeer goed.
Men vindt er ook eene tamelijke menigte Europesche vrachtboomen van allerlei soort, behalve appelboomen. Peren, kersen, perziken en pruimen worden wel volkomen rijp, maar zijn niet zeer smakelijk, en schijnen eenigzins wild van soort te zijn. De abrikozen zijn zeldzaam, en de abrikoosboom groeit hier slecht. Oranje-, citroen en granaatappel-boomen komen uitmuntend voort; maar hunne vruchten zijn zoo smakelijk niet, als in het overig gedeelte van Italië. Vijgen en kastanjes zijn er in ruimen overvloed; olijf- en moerbeziën-boomen in sommige streken. Olie wint men niet meer, dan voor eigen gebruik.
De wijngaard is hier schoon, en, welligt ten nadeele van den akkerbouw, al te menigvuldig. De druiven zijn uitstekend. De roode wijn, die echter in eene kleine hoeveelheid gewonnen wordt, is voortreffelijk. De witte wijn, daarentegen, is van gemeene soort, en wordt meest op het Eiland gedronken.
Timmerhout vindt men er geheel niet; de reden daarvan is in de verkeerde directie omtrent de bosschen te zoeken, daar men sedert dertig jaren zoo veel hout hakt, als men wil. Het brandhout is daardoor zeer schaarsch geworden. De eik valt er niet zwaar; pijnboomen zijn er niet.
Van wege gebrek aan weiden, heeft het Eiland zeer weinig tam vee; ezels, eenige muilezels, slechte soort van paarden, en weinige ossen en koeijen, van zeer klein ras. Grooter is het aantal van varkens, schapen en geiten; maar zij zijn ook
| |
| |
niet best van soort. Aan wild heeft men hier geen gebrek; men vindt er hazen, konijnen, stekelvarkens, marders of marmotten, eekhorentjes en egels. - Talrijk is ook het gevleugelde wild, waarop men inzonderheid jagt maakt; hoenders, kwartels, meerlen, wilde duiven, tortelduiven, geelvinken, spreeuwen, en eene menigte andere.
Velerlei soort van visch wordt aan de kust van dit Eiland gevangen, onder welke vooral de tonijn.
Bijen vindt men weinig, schoon deze teelt met groot voordeel zou kunnen gedreven worden; maar des te menigvuldiger zijn de kruipende dieren en ander ongedierte, die eene plaag zijn voor het platte land; onder dezelve behooren de kleine schorpioenen, de blinde en andere slangen, adders in menigte, ook vergiftige hagedissen, kwabben en dergelijke. Na eenen warmen regen in den zomer wemelt het op het veld zoodanig van padden, dat men geen stap doen kan, zonder op dezelve te trappen. Onder deze zijn er, die eene ongemeene grootte hebben. Vele zijn de vliegen en muggen; nog talrijker de Oostersche motten.
De bevolking van Elba alleen beloopt 11,800 zielen, en met de Eilandjes, tot hetzelve behoorende, 13,750. - In het karakter van alle Eilanders vindt men doorgaans hun bijzonder eigene en in het oog loopende trekken. Ook dit is ten aanzien van de Elbaners het geval. Bij eene bijzondere liefde voor den grond, waarop zij geboren zijn, munten deze Eilanders zeer uit in werkzaamheid. Wanneer het gevaar hen dreigt, zijn zij alle soldaten, en gaan met even veel ijver en lust aan de werkzaamheden van den vreedzamen landbouw. Over het algemeen zijn zij goedhartig, gastvrij, maar vleijen gaarne. Zij zijn van middelbare grootte, regelmatig en vast van ligchaamsbouw, en doorgaans gezond; zij zijn geboren zeelieden, en groote liefhebbers van de jagt, en van alle ligchaamsoefeningen, die veel inspanning van krachten vereischen. - Over het geheel zijn zij onwetend en ligtgeloovig. Zij hebben daarbij eene levendige en ligt beweegbare verbeelding, die hen vatbaar maakt voor sterke indrukken. - De pracht en weelde van groote steden kennen zij niet. Een zwarte stroohoed, een wit jakje, een kort rood of blaauw rokje: ziedaar de kleeding der vrouwen. Derzelver opschik, die niet onbevallig is, bestaat in eene bloem, linten, een grooten ring, vrij groote oorringen, en een gouden ketting, van welken echter
| |
| |
het koper wel het grootste bestanddeel uitmaakt. - Hunne gewone levensmiddelen bestaan uit dorre peulvruchten, schapenkaas, die in reuk en smaak veel heeft van slecht vet, zeer goed, doch niet dik spek, gezouten en gerookt vleesch, grof brood, versche visch, gepekelde tonijnen, en maar zelden versche groenten. Zij eten echter ook veel gezouten kaas, die uit Sardinië komt, alsmede kastanjes. Zij zijn zeer sober. Alleen op zon- en seestdagen komt er versch vleesch en witte wijn op hunne tafel. Op de werkdagen eten zij des morgens Pollenta (eene brij uit het zoete meel der kastanjes,) des middags brood, boonen of eenige andere afgekookte en met olie gesauste groente, en des avonds soep, en somwijlen gezouten of gepekelden visch. - De huizen zijn laag, doch zindelijk, en eenvoudig ingerigt. - De bewoners der steden leven hier, gelijk elders, doorgaans kostbaarder en beter. Op hunne tafels vindt men voortreffelijk brood, versch vleesch en visch, groenten en fruit, hetwelk alles zij met groote kosten van het vaste land laten komen. - De vermaken en uitspanningen dezer Eilanders kenmerken zich geenszins door vrolijkheid. - De landtaal is verbasterd Italiaansch. - De schandelijke gewoonte, die in Rome en Genua zoo algemeen is, van ponjaard of degen te dragen, en zich daarvan, bij de kleinste geschillen, terstond te bedienen, heeft op Elba geene plaats; ja men heeft den Schrijver verzekerd, dat de Elbaners een afkeer van dezelve hebben, en dat hier, bij menschen-geheugen, niemand op zulk eene wijze als ter sluik vermoord geworden is. De diefstal is hier iets zeldzaams, maar de moord nog zeldzamer. - Het getal der armen en noodlijdenden is klein, en, daar de Elbaners zeer milddadig zijn, wordt hetzelve altijd spoedig verminderd. - Scorbut, bloedspuwing en oogontsteking zijn hier gemeenzaam.
Ten aanzien van bebouwing en beplanting, enz. is het Eiland niet in zulken bloeijenden toestand, als hetzelve wezen kon. De landbouw is verwaarloosd, ofschoon het den bewoners niet aan vlijt ontbreekt. Verscheidene oorden zijn voor den akkerbouw zeer geschikt; men heeft nu onlangs in vele streken begonnen, den grond om te breken. De oogst van het koorn is nietsbeduidend. Men wint naauwelijks zoo veel tarwe, als men in een vierdedeel jaars noodig heeft. - De tuinbouw is bijna ten eenemale verwaarloosd.
De industrie bepaalt zich bijna alleen bij het gebruik maken van de ruwste voortbrengsels der natuur ten eigen behoeve. - | |
| |
Fabrijken en Trafijken heeft men hier geheel niet. - De zoutgroeven, of moerassen, zijn door hare schadelijke uitwasemingen veel nadeeliger, dan de slechte manier, waarop men van dezelve tegenwoordig gebruik maakt, voordeelig is. Dezelve leveren jaarlijks 60,000 zakken zout op, ieder van ongeveer 142 pond. - De visscherij is voor de Elbaners ook een vrij belangrijke tak van handel. De jaarlijksche opbrengst der tonijnvisscherij te Porto-Ferraio en Marciana wordt op 27,000 guldens geschat.
De handel is, over het geheel, een ruilhandel, heeft weinig te beduiden, en brengt het Eiland klein voordeel aan. De artikels van uitvoer zijn: tonijnvisch, gewone wijn, alsemwijn en Aleatico, (dessertwijnen) zeer goede azijn, zout, granietsteen, en-inzonderheid ijzererts. De Vorst heeft van de verschillende ijzermijnen een zuiver jaarlijksch inkomen van bijna 100,000 daalders. De artikels, die ingevoerd worden, zijn: koorn, kaas, vee, manufacturen en andere noodwendigheden des levens.
Het Eiland Elba maakt thans, met de nabij gelegene eilandjes Capraia, Pianosa, Palamjola en Monte Christo, een Arrondissement uit, dat tot geen Departement behoort. Het is verdeeld in vier Cantons, acht Gemeenten en zeven Municipaliteiten. Behalve de grondlasten, heeft het geene directe belastingen. De indirecte zijn: het enregistrement, het stempelregt, en de hypotheken. Uit- en ingaande regten worden er niet betaald, behalve het octrooi, waarvan de opbrengst tot weldadige einden en algemeenen nutte gebruikt wordt. - Er zijn twee hospitalen en een Lazareth.
De huizen der zeer sterke stad Porto-Ferraio zijn klein, van binnen slecht geregeld en zonder gemakken, van gebakken steen, en doorgaans twee verdiepingen. De straten zijn breed; de meeste in de rotsen uitgehouwen; alle zindelijk en wel geplaveid. Twee poorten sluiten de ingangen der stad; de eene, aan den voet der vesting Stella, gaat men uit naar de haven; de andere, aan de zijde van de vesting Falcone, brengt u op eenen bedekten weg. Het inwendige van de stad heeft niets belangrijks voor verstand of hart. De weelde en het zedebederf, die hier heerschen, steken zeer af bij de anders zoo eenvoudige zeden der overige bewoners van dit Eiland. Men vindt hier geene gezellige kringen, geene hulpmiddelen en aansporingen tot kunsten en wetenschappen, geene inrigtingen tot onderwijs, geene biblio- | |
| |
theek, ja men kan er zelfs bijvoegen, geene particuliere boekverzameling.
De stad heeft eene bevolking van 3000 zielen (volgens het bijvoegsel, daaronder gerekend eene bezetting van 4 a 500 man) en is, zoo wel ten aanzien van het krijgskundige als voor den handel, allervoordeeligst gelegen. Zij is meesteresse van een vruchtbaar dal, met landhuizen als bezaaid, en heeft eenen vischrijken zeeboezem en veilige reede.
De ruimte verbiedt ons meer aanhalingen uit dit, ook op zichzelve, belangrijk werkje, bijzonder ook ten opzigte der onderscheidene mijnwerken en delfstoffen, als ijzer, zeilsteen en verschillende steensoorten, waaronder het zuiverst graniet, op verschillende plaatsen des Eilands gevonden wordende. |
|