Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1814
(1814)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize door een gedeelte van Hongarijen, Zevenburgen,Ga naar voetnoot(*) Moldavien en Boccowina. Naar het Hoogduitsche van Vinzenz, Graaf von Batthyani. In één Deel. Te Leeuwarden, bij de Wed. J.P. de Boy. 1813. In gr. 8vo. 279 Bl. f 2-12-:In eenen tijd, waarin de Boekhandel droevig kwijnde, en onze Drukpers, voormaals rijk in menigerlei nuttige voortbrengselen, naauwelijks eenig goed werk uitleverde, was het ons zeer aangenaam, deze Reize van den Graaf von batthyani in handen te krijgen. Bij al den overvloed immers van Reizen, die ons uitvoerige berigten geven van de meeste Landen van ons Werelddeel, bleef toch onze Natie, tot het laatste jaar der vorige Eeuwe, schier geheel onbekend met Hongarijen, wanneer het vermaarde werk van townson over dat aanzienlijk deel | |
[pagina 341]
| |
der Staten van Oostenrijk in het licht verscheen. Hoe veel intusschen die met regt beroemde Schrijver toebragt, om ons wegens het merkwaardige in dat Koningrijk in meer dan éénen zin te onderrigten, was ons evenwel deze latere Reize van den Duitschen Graaf, gedaan in 1805, en verder uitgestrekt dan die van townson, hoogst welkom. Met genoegen zal men hier eene en andere opgave van den Engelschen Reiziger bevestigd vinden door den Duitscher, en beider narigten beter mogen vergelijken, alzoo de Vertaler nu en dan tot dezen overwijst, en deszelfs meerdere uitvoerigheid in het Voorberigt volmondig erkent. Dit trouwens zal ook blijken kunnen aan elken Lezer, die het verslag aangaande die Reize in de Letteroefeningen van 1801 en 1802. met onze tegenwoordige aankondiging, of het werk zelve van batthyani, vergelijkt, waarin wij weinig, de Natuurkunde of Staatsgesteltenis van Hongarijen betreffende, ontmoet hebben. Hij, daarentegen, ontleent zijne waarde vooral door het wijder bestek van Landen, door hem bezocht, en op den titel vermeld. Meermalen ook weidt hij uit in wijsgeerige bespiegelingen, en voorslagen ter verbetering van Handel en Volksgeluk of bloei, waartoe plaatselijke omstandigheden aanleiding gaven. Zeer veel wederom ontmoeten wij hier toespelingen op de aloude Hongaarsche Geschiedenis, beroemde Mannen van vorige eeuwen, en lotgevallen der Volken, waarover hij schrijft; die wij echter vreezen, dat bij den Hollandschen Lezer van mindere aangelegenheid zullen gerekend worden, als daarmede te weinig bekend, en ook niet genoeg door den Vertaler, of Duitschen Schrijver, deswege voorgelicht. Tot meerdere duidelijkheid al verder, en om den Reiziger op zijnen togt door minder bezochte Landen beter te kunnen vergezellen, ware het wel noodig geweest, bij deze uitgave van batthyani, eene naauwkeurige Landkaart te voegen, gelijk zulks bij die van townson geschied is. Wij althans, te meer daar wij dezen Schrijver niet ter hand hadden, bevonden menig- | |
[pagina 342]
| |
werf, dat wij de namen van zeer vele oorden en plaatsen, hier voorkomende, niet aantroffen op anders goede particuliere Landkaarten. Hierom, en om eene dorre opgave te vermijden, zullen wij ook den inhoud van dit boek, in XXI afdeelingen gesplitst, aan onze Lezers niet voorleggen. Liever melden wij, dat onze Reiziger, van Offen uitgaande en derwaarts teruggekeerd, Opper-Hongarijen, of het oostelijke deel van dat Rijk, en de aangrenzende gewesten ter linkerzijde van den Donau, doortrok, met uitzondering evenwel van Wallachijen. In een zoo ruim bestek lands bood zich eigenaardig menigerlei aangelegen voorwerp ter beschrijving aan; en werpt hij doorgaans eenen blik op de Oudheid, wanneer, gelijk terstond in het begin zijner Reize, het kleine vlek St. Andrè, aan den linker oever van den Ister, of Donaustroom, hem daaraan herinnerde. Inzonderheid ook houdt hij door aangename verscheidenheid den leeslust gaande, nu eens stilstaande bij verrukkende schoonheden der Natuur in bergachtige oorden, of valleijen, van rivieren doorsneden; dan wederom vertoevende bij dorre rotsen en woeste of onvruchtbare streken. Elders ontmoet hij zoutgroeven, ijzermijnen, paardenstoeterijen, of wijngaarden, die hem gelegenheid geven, om over hare deugd, en handelbetrekkingen, zich uit te laten. Niet minder verschaffen steden en dorpen of vlekken, waar hij korter of langer vertoefde, en de onderscheiden aard, zoo wel als trappen van welvaart der bewoners, aan onzen wijsgeerigen Graaf eenen overvloed van meestal belangrijke waarnemingen. Te dezen verdient eene bijzondere aandacht, wat hij, in de Xde en volgende drie afdeelingen, nopens de Bojaren, Moldavische boeren, en voorts aangaande eene Turksche stad (Choczim) heeft opgeteekend. Uit deze wenken nopens den inhoud blijkt, zoo wij achten, genoegzaam, dat, ofschoon wij dit werkje niet boven den uitvoeriger arbeid van townson waarderen mogen, hetzelve nogtans onze aanprijzing ten volle verdient, ja zich in vele ook van de Engelsche Reize derwijze | |
[pagina 343]
| |
onderscheidt, dat men het te regt voor eene nieuwe en belangrijke bijdrage houden moge tot de Land- en Volkskennis van ons Werelddeel. Om onze Lezers eene kleine proeve te geven van den stijl en de voordragt des Graven von batthyani, deelen wij hun zijne beschrijving wegens de zoutgroeven mede. ‘Wij bezochten (zegt hij) die te Sugatagh, welke men na die van Rhonaszegh, en Szlatina, voor de aanzienlijkste houdt. De laatstgenoemde’ (NB. dit woord brengt ons, naar de letter opgevat, in eenige onzekerheid nopens de bedoelde groeve) ‘heeft eene lengte van meer dan 84 roeden; doch het water heeft een groot gedeelte van dezelve geheel onbruikbaar gemaakt. De bewerking der Marmoresche zoutgroeven schijnt mij de geschiktste en doelmatigste te zijn. De zoutbanken worden namelijk van de wanden der kamers losgebroken, in stukken geslagen en in groote korven opgeheschen. In zulk eenen korf werd ik naar beneden gelaten. De deuren van de groef sloten zich, en ik zag volstrekt niets, dan diep onder mij eenige hier en daar flikkerende lichten. Nu hoorde ik een flaauw, doch meer en meer luider wordend roepen, vervolgens het kloppen der hamers, het krassend stooten der breekijzers, en eindelijk bevond ik mij in de diepte der groeve, waar alles leven en beweging was. Niets verrast meer, dan zulk een ongewoon gezigt; en met de zonderlingste gewaarwordingen doorwandelt men de ruimten, welke de behoeften van reeds voorlang verstorven geslachten ledig gemaakt hebben. - Toen wij uit de groef kwamen, werden de arbeiders bij name afgelezen, en vervolgens het vervoeren van het zout geregeld. Dit een en ander geschiedde zeer schielijk, doch tevens zeer naauwkeurig. - De zoutmijnen van Sugatagh zijn verpligt 300,000, en die van SzlatmaGa naar voetnoot(*) 900,000 | |
[pagina 344]
| |
centenaars op te leveren. Hoe veel Rhonaszegh opgelegd zij, heb ik niet kunnen te weten komen. Op den rijksdag van het jaar 1802 werd het jaarlijksche zoutvertier van Hongarijen op 1,229,839 centenaars aangegeven. Door middel van het zout en het kappen in de bosschen, brengt de schatkist nagenoeg 1,002,160 florijnen in omloop. De arbeidsloonen en de verdere daartoe betrekkelijke onkosten bedragen meer dan 90,000 florijnen. Bovendien worden aanzienlijke sommen tot het diepen van de Thess en het herstellen der wegen, langs welke het zout vervoerd moet worden, besteed.’ Wij eindigen met onzen dank aan den Vertaler te betuigen; en wel te meer, daar hij, gelijk in andere stukken, die wij meenen aan dezelfde hand verschuldigd te zijn, hier en ginds onder den tekst aanteekeningen geplaatst heeft, die getuigenis geven van zijne kunde en belezenheid. |
|