is geweest tegen allen, gelijk aller hand tegen hen. Het laatste heeft inzonderheid nog al te veel plaats, om zoo kettersche menschen eenigzins tot voorbeelden te laten stellen.
Wat er dan van deze nuttigheid zij, zeker is het, dat zij, als alle menschelijke, en deels goddelijke, dingen, hare min gunstige, vaak misbruikte zijde heeft. Daar hebt ge, b.v., een boeren-jongen of een deerntje van achter het spinnewiel, die hunne teedere jeugd reeds in de school gevoed zagen met het brood van den Catechismus, die zelfs al spoedig hunne helklinkende stemmetjes, tot stichting der luisterende menigte, in de kerk laten hooren, die eindelijk, al voortgaande, heele dikke boeken over dat geliefde kleine boekje gaan lezen, oefeningen houden, zelfs wel vroom worden, en nu gewis bij leering en bevinding zoo wél weten, wat waarheid, wat Christendom, of, om alles in één woord te bevatten, zuivere, regtzinnige, Gereformeerde leer is, als alle Predikanten en Professoren te zamen genomen. Wee den jongen Leeraar, die onder hen verschijnt, en van deze onfeilbaarheid niet overtuigd is; die maar anders schijnt te spreken dan de Catechismus en zijne aloude uitleggers, of het ooit zou durven wagen, het menschelijke van het goddelijke, het gebrekkige, duistere, dubbelzinnige van het eeuwig ware en goede in de stukken der groote Hervormers af te scheiden! Hij is onregtzinnig. Men toont dit, zoo niet voor hem, zeker voor den grooten hoop, overtuigend, met zwart op wit; en zijne nuttigheid zoo wel als genoegen in de Gemeente is daarheen. Het is bekend, dat deze kettermakerij bij straks genoemde Genootschappen zelden of nooit plaats heeft. De Bijbel is daar de eenige toetssteen; en deze is geenszins zoo gemakkelijk te gemakkelijk te gebruiken. Beroept zich, daarentegen, de Hervormde Leeraar op dezen Bijbel, hunne gewaande orthodoxe bril doet alles in zoodanig licht en met zulk eene kleur zien, als met de eenmaal aangenomen beginselen strookt. Er is, zeggen zij, maar ééne waarheid, één Evangelie, ééne Hervormde leer; en deze drie zijn een en dezelfde, onveranderlijk als God, dezelfde tot in
eeuwigheid, als Christus, haar stichter.