liefdesgeschiedenis belang nemen; maar ook zij, die gaarne voor het goede geroerd worden, en ook de zedelessen en wenken herlezen, waarvan zoodanige geschiedenis alleen het voertuig is, zullen, vreezen wij, niet altijd van zich kunnen verkrijgen, om de uitvoerige aanmerkingen en vertoogen alle te lezen, die hier gedurig in de brieven worden ingelascht, dikwijls ook dan, wanneer de belangneming in de handelende personen van dien aard is, dat men daarop volstrekt de aandacht niet kan vestigen. Reeds de eerste brief kan dit bevestigen; karel's lange redenering vooral, na de volbragte uitmuntende, en aanstonds in hare uitmuntendheid gevoelde, opoffering van zijne reis naar Parijs, over de belooning van den Christen, of den edelmoedigen navolger van kant, en wat niet al! - Over het geheel zijn de brieven onmanierlijk lang.
De teekening van een en ander slecht karakter is ook volstrekt karikatuur geworden; b.v. de vader van rozenburg, - zijn broeder; men voelt bij de lezing: op die wijze, als hier verhaald wordt, zijn er en handelen geene menschen. En wat zullen wij zeggen van zekere Fransche Gouvernante? Hoewel wij hartelijk wenschen, dat deze Dames, die wij zeer wel kunnen ontberen, zoo als geheel het Fransche goedje, voortaan den kost zullen zoeken in haar eigen land, zoo gelooven wij niet, dat ooit eene enkele zoo (handelen, willen wij niet zeggen, maar zoo) schrijven zou. Maar wij zouden al ligt te veel zeggen; want de Schrijsster verzekert, dat zij het wezenlijk bestaan van alle (deze tafereelen uit het menschelijk leven) niet alleen voor mogelijk houdt, maar bij ondervinding zeker weet. Wij willen haar niet tegenspreken, vooral niet ten aanzien der algeheele verworpenheid eener Fransche. Maar moeijelijker hechten wij geloof aan eene zoo onderscheidende behandeling en spoedige bevordering van brave Hollandsche Conscrits bij de Fransch-Keizerlijke Armée, als wij hier met onze oogen zien. Misschien liggen deze helden nu reeds bij Moskow of Leipzig; en dan zitten hunne echtgenooten en vrienden, met zoo vele anderen, nu in den diepsten rouw. Misschien kwamen zij terug, en rusten nu in den schoot hunner vaderlandsche huisgezinnen op hunne laatste lauweren. Krijgen wij, in dat geval, nog eens berigt van hunne gelukkige tehuiskomst, zoo hopen wij ook de lieve elize van welingen, die waarlijk verdient, dat men ook in haar belang stelt, gelukkig gehuwd te zien.