vruchten van den tegenwoordigen tijd. De Eerw. hiebink is waarschijnlijk reeds tamelijk bejaard, en met oudere Dichters meer dan met de nieuwen bekend. Ware het anders geweest, welligt had hij dan zijn welmeenend en vloeijend gedichtje toch liever ongedrukt, en de zorg, om het Vaderland en deszelfs verlossing te bezingen, aan grooter Dichters overgelaten. Doch misschien vindt zijn stukje genoeg Lezers, voor welken het geschikt en berekend is; en gewis zal het bij hen niet dan loffelijke gezindheden opwakkeren. Dus: transeat cum caeteris! nec sine laude transeat.
De Heer stierling heeft op ons exemplaar met de hand geschreven: ex tempore. Zonder dit nu al te naauw te nemen, zal het dan toch meer een vlugtig uitvloeisel van het gevoel dan een bewerkt stuk te achten zijn. Als zoodanig beschouwd, verdient het lof, en wordt zekerlijk al mede door het Vaderland als met een vriendelijk knikje ontvangen. Woorden toch zijn niet altijd louter wind; en deze zelfs, met kracht voortgestuwd, heeft groot vermogen. Ja, de eerste vonken van het vaderlandsche vuur moesten aangeblazen worden, en niet veel meer dan eigen goede gezindheid werd daartoe in den beginne vereischt. Met der tijd, echter, verandert dit. Er is nu al eens iets vasters noodig, zoo de vlam hier of elders flaauwt. En zoo verwachten wij dan ook, dat de stroom van ligte stukjes hoe lang zoo meer ophouden, en - gelijk ook al gebeurt - door belangrijker voortbrengsels zal gevolgd worden.
Eenigermate rekenen wij No. 3 daaronder. Niet de brandende ijver, maar het spottend vernuft, niet de allervroegste tijd derhalve, maar de meer gevorderde ondervinding en het nadenken, hebben hetzelve voortgebragt. Het schildert zijnen Hollander met tamelijk grove, wat overdrevene, trekken; en dit is genoeg om zijne belagchelijke dwaasheid te doen uitkomen. De goede man beklaagt zich, dat de zaken zoo slecht gaan, zoo verre beneden zijne verwachting blijven, en zelfs den wensch moeten doen rijzen, dat het maar bij het oude gebleven was. Dit tafereel is zoo waar, dat verscheidene menschen het voor ernst opvatteden, en zich verwonderden, dat men zoo iets dursde schrijven; en echter zoo ongerijmd, zoo waarachtig belagchelijk, als immer eenig karrikatuur kon zijn. Het is waar, vele menschen blijven altijd onnoozel, onnadenkend genoeg, om van eene (van elke) staatsomwenteling ter-