terug zond; ‘Ik, pieter mohn, ben regerend Burgemeester, en laat mij door niemand de waarheid zeggen.’ Voor het minst bespaarde hij zich vele moeijelijkheid door deze rondborstige weigering; want het ging in dat stedeke al wonderlijk toe, en bij den eersten broeder- en zusterlijken maaltijd van de waarheidlievende Broederschap was het: Griet, jij hebt een veel grooter stuk vleesch op je bord, dan ik! - Trui, jij tast altijd naar de lekkerste beetjes! - Dirk, als jij zoo drok voor je zelve inschenkt, dan krijgen wij niets! - Jij Willem, daar ginder, dat snuiven over tafel mogt je wel laten, dat is satansch viesch! - dit was, zeggen wij, maar een begin van de pret; op nog vrij onwelvoegelijker manier werd de waarheid gehuldigd. De gouden middelweg zal wel de voorname moraal van dit werk zijn, hetwelk de Lezer voelt, dat in eenen grappigen trant geschreven is; hoewel het grappige, in ons oog, niet overal even zeer is gelukt. Met dat al, wij zouden te weinig zeggen, indien wij den Roman over het geheel dragelijk noemden; hij is meer; van geest en luim niet ontbloot; en de held zoo wel, als menig ander karakter, intresseert genoeg. Natuurlijk heeft willem spoedig een liefje, des schoolmeesters dochter, zeer, echter, tegen het genoegen van den waarheidlievenden vader en de edele vrouwe moeder; na vele en moeijelijke beletselen standvastig en gelukkig te hebben doorgeworsteld, wordt het lieve paar toch vereenigd, en, na den reeds met goedkeuring der ouden bepaalden bruiloftsdag, wordt het genoegen van Mama verhoogd door de ontdekking, dat het Bruidje inderdaad - wie had dit kunnen denken! - eene Freule is. Vele tusschenbedrijven, in verband met de
hoofdgeschiedenis, geven afwisseling aan het verhaal; en dat met den Graeculus homo, en de vergriekschte Dame en hare dochter, hoe overdreven het zij, vervrolijkte ons. Nu en dan roert ons de Schrijver ook. De Roman is onderhoudend en schadeloos.