hetzelve tot dooving dier klagt te luider doen hooren? De Eerw. van teutem, zoo bekwaam als ijverig om elke meer openlijke en plegtige gelegenheid, ter ontwikkeling en aanwending zijner talenten, gereedelijk aan te grijpen, levert ons van dit een en ander het nieuw bewijs. Met uitnemend genoegen lazen wij zijne Leerrede over des ouden Simeons vaderlandsche tevens en godvruchtige taal. Dezelve onderscheidt zich, zoo wel naar inhoud als behandeling, van allen, die ons ter hand kwamen, genoegzaam, om den leeslust eenen onverstompten prikkel aan te bieden. Met zijn vroeger uitgegeven woord van troost en kracht in zeker verband gebragt, levert zij gepast terugzigt op den ouden kommer, de onzekerheid en flaauwe hope, door het geloof alleen staande gehouden, - warme lof over de onverwachte, gezegende en zoo veel goeds belovende, omkeering van zaken, - bemoediging en opwekking, ten einde daarom en daarvoor alles gaarne te lijden en te doen. De Redenaar sluit zich niet minder naauw aan de biddagsmissive zelve aan, van welke hij hier en daar gedeelten overneemt, en die hem ongekunstelden lof, geene vleijerij, des Vorsten in den mond legt. Doch boven alles behaagde ons het gebed, achter de Leerrede gevoegd. Hetzelve is uitvoerig, overeenkomstig het voorschrift, maar tevens zoo vloeijend, zoo waarlijk gebed en gepast gebed, zoo warm en zoo wel en eenvoudig gesteld, als ons een eenig voorkwam.
Over het geheel vinden onze aanmerkingen, bij vroegere gelegenheid op des mans stijl gemaakt, hier slechts weinige toepassing; en vleijen wij ons, dat zij in het vervolg glad vervallen zullen.