re niet geheel zonder fronseling van het gelaat, zonder hoofdschudding en afkeuring hebben gelezen, en over het geheel dat oorspronkelijke en karakteristieke, of buitengewoon poëtisch gedachte en gestelde, hebben gemist, hetwelk ons op eenen nieuwen Puikdichter in den verdienstelijken van hengel zou doen hopen. Zekerlijk zou de oefening het werk volmaken, de verzen gedurig gladder doen vloeijen, den dwang en het duistere, daardoor soms veroorzaakt, wegnemen. Maar zijn Eerw. is een man van letteren, en bezwaarlijk zal hem genoeg kostbaren tijds overschieten, om aan deze kunst van uitspanning, tot gezegde einde, het vereischte te geven. - Dat in couplet 6, reg. 4, eene drukfout is ingeslopen, zouden wij, ook zonder aanwijzing, reeds begrepen hebben.
No. 2. Wij hadden voorheen gelegenheid, om den tolk des somberen, doch diepdenkenden en gevoeligen young hartelijk te bewonderen. Dezelfde man verheft zich in den Lierzang, op de vleugelen der geestdrift en vaderlandsliefde. En wij moeten hem ook hier den lof gunnen, van heerlijk gezongen te hebben. Door het geheele stukje, omstreeks 150 regels lang, heerscht de levendigheid van den opgewekten hartstogt, en de gedachtenrijkheid van den met zijn onderwerp wezenlijk vervulden, daarvan overvloeijenden geest. Begeerig onzen Lezer het een of ander tot een staaltje mede te deelen, doorbladeren wij den Lierzang telkens weer; doch, alles vloeit dermate uit elkander voort en hecht denkbeeld aan denkbeeld vast, dat de keus daardoor te moeijelijker wordt. Men zal zich der kleine uitgave voor dit stukje gewisselijk niet beklagen.
No. 3 is van den verdienstelijken westerman, die toont inzonderheid ook voor deze taak beter dan velen berekend te zijn, en van wien we niet slechts meer dergelijken wenschen, maar ook niet kunnen nalaten te hopen, dat hij den volkssmaak en het volksgezang eenen wezenlijken dienst, ter verbetering en voldoening, zal hebben gedaan. Noch de inhoud, noch de wijzen zijn eenigzins boven de gemeene bevatting, en tevens beide geheel zonder zinledigheid en laffe smakeloosheid.
No. 4. Het is gewis jammer, dat er één Hollander geweest is, die zich heeft laten verblinden of wegslepen, om eenen napoleon te huldigen! Met Dichters, echter, neemt men dit nog al het minst naauw. En, het zij dan schijn of wezen, de uitwendige grootheid, de zonderlinge voorspoed en het bijna