krachtvolle poëzij gehuld, den weg tot het bewogen hart van zelve vinden. Immers, men weet, dat het aangekondigde hoofddeel van Jesaias den val van Babels Koning, het zegelied der onderaardschen bij zijne aankomst, en het herstel van Israël, bij wijze van voorzegging, bezingt. Reeds ter gelegenheid der vertaling van van der palm heeft dit zegelied vooral eene meer algemeene beroemdheid verkregen. De onderhavige, dichtmatige vertaling van den Heer wiselius schijnt ons toe, genoemden Bijbeltolk het naast gevolgd, en tamelijk getrouw te zijn. Dezelve mag zich op eene goede, vloeijende versificatie beroemen; schoon misschien daarbij van de kracht van het oorspronkelijke vrij wat verloren mag zijn geraakt. Het blijft, in allen geval, een zeer merkwaardig, een zeer schoon stuk, wel waardig bij de tegenwoordige gelegenheid in een' zoo aanvalligen vorm gegoten te worden, op dezelve voor een groot deel toepasselijk, ja bemoedigend, en hope gevende, dat de profetie, zoo niet in het nieuwe Babel en deszelfs geheele Vorstengeslacht, althans in den nebukadnezar onzer dagen, maar vooral in ons Israël, zal vervuld worden.
No. 2 bestaat uit een uittreksel uit een' brief van Alphen van den 25sten November, en een naschrift uit Montfoort op denzelven. Dezen zijn de tekst; het overige is toepasselijke aanwending. De tijd, wanneer het stuk uitkwam, al terstond na de gebeurtenis, gaf aan het een en ander waardij, en verschoont even zeer het gebrekkige, dat hier met grond mogt berispt worden. De berigten zijn kort en onvolledig; de bijgevoegde opwekkingen misschien al te sterk, al te ver gedreven en gezwollen. Wij hopen intusschen, dat zij, naar het met grond vooronderstelde doel van Schrijver en Uitgever, mogen hebben bijgedragen om de vaderlandsche geestdrift te stijven, en willen van de bekende droevige omstandigheden maar geen woord gewagen.
No. 3 hebben wij, naar men ons verzekert, mede aan den ijverigen wiselius, benevens bilderdijk en zijne verdienstelijke Gade, te danken. Men kan de waarde en gepastheid der stukjes reeds hieruit opmaken. Het zou jammer zijn, indien ze zoo ongezongen met andere geschriften van den dag voorbijgingen. Dan, gewis behoort onze natie niet tot de meest muzikalen; en inzonderheid is deze smaak bij den gemeenen man al te laag gestemd, dan dat mannen als de genoemden voor