| |
Verzameling van Hydrographische en Topographische Waarnemingen in Holland. Door den Oud-Minister van Oorlog, en Generaal, C.R.T. Krayenhoff, thans Gouverneur der Stad Amsterdam, Commandant van de eerste territoriale Divisie, enz. enz. Met Kaarten en Tafelen. Te Amsterdam, bij Doorman en Comp. 1813. In gr. 8vo. XX, 341 Bl. f 6-10-:
Daar wij, door eene toevallige gelegenheid, het voorregt hadden, de afgedrukte bladen van het hier aangekondigde werk, waarvan wij het ons tot eenen pligt rekenen, om onzen Landgenooten zoo spoedig mogelijk een getrouw en beknopt verslag mede te deelen, vroeger, dan de uitgave van hetzelve, magtig te worden, vinden wij ons reeds in staat gesteld, om, behoudens alle welvoegelijkheid, ten aanzien van Schrijvers en geschriften in acht te nemen, al terstond na de aankondiging der uitgave, aan ons verlangen te voldoen, van namelijk ten spoedigste de ware beminnaars van het geluk en welzijn hunnes Vaderlands op een geschrift, oorspronkelijk en eenig in zijne soort, opmerkzaam tè maken en deszelfs lezing en beöefening aan te bevelen, als behelzende de voldoende gegevens en de ware gronden ter herstelling van het verzuimde, ter verbetering van hetgene men eertijds, in den geheelen omvang onzes Rivierstaats, verkeerd begrepen had, en ter daarstelling eindelijk van die wiskundig zeker berekende hulpmiddelen, welke zouden kunnen worden in het werk gesteld, om ten minste on- | |
| |
zen vaderlandschen grond van de zoo dikwijls twijfelachtige kans eener gedeeltelijke vernietiging te bevrijden.
Dit werk bevat geene theoretische gronden van Waterloopkunde, geene algemeene, oppervlakkig schoonschijnende, doch in den grond der zake niets afdoende redeneringen, in zulk eene belangrijke zaak, als die van onzen Rivierstaat is, gevaarlijker dan het scherpsnijdend mes in de hand van het onbedreven en van gevaar onbewust wichtje: neen! het behelst waarnemingen, en echter geene, hier en daar in het werk gesteld, hoedanige slechts ter aanvulling van een geheel zouden kunnen strekken; maar eene volledige verzameling van zoodanige waarnemingen en gegevens, als welke ons een volkomen, klaar en geheel zinnelijk tafereel voor oogen stelt van den natuurlijken toestand en de verschijnselen onzer groote rivieren, in verband met den geheelen waterboezem van Holland en hare vereeniging met de zee genomen, beginnende van Duitschlands grenzen, waar zij het ontbonden ijs en de gesmolten sneeuw der Zwitsersche Alpen met de onmetelijke ijsvelden van het gansche Rijngebied, over hare beddingen, met het verschrikkelijkst geweld, afvoeren, tot aan de plaats, waar het geweld van hare wateren, langs onze groote zeestroomen, in de Noordzee vernietigd wordt.
Bijaldien de bekende bekwaamheden eens Schrijvers het Algemeen reeds een gunstig denkbeeld van eenige aangekondigde vrucht zijnes arbeids doen opvatten, zou reeds de naam des Generaals, als geleerde Natuurkenner, en, hier inzonderheid, als bedreven en behendig waarnemer, eene voldoende aanbeveling zijn; maar wij, die ons vleijen in staat te zijn dit werk te beöordeelen en deszelfs onschatbaar nut tot in de bijzonderheden te gevoelen, zouden den pligt eens berigtgevers te buiten gaan, indien wij de waarde van dit werk naar des Schrijvers erkende verdienste wilden afmeten; daar wij, in dit geval, eene vleijende lofspraak op den Schrijver, en geenszins een onpartijdig verslag van zijnen arbeid, hoedanig men alleen van ons verwachten mag, zouden mededeelen.
Al konde men zich op eene volkomen wiskundige theorie der Waterloop- en Rivier-kunde beroemen, hetgeen echter nog verre af is, en hoedanige theorie, wegens de menigvuldigheid der verschillende zamenwerkende, en in maat en hoegrootheid onbekend zijnde natuurkrachten, waarschijnlijk nimmer van vo- | |
| |
ren zal op te maken zijn; dan toch, echter, zou deze meer volkomen beschouwende kennis op den toestand van eenig Land en op deszelfs stroom- en rivier-gebied van geen het minste gebruik kunnen zijn, bijaldien in deze toepassing de ligging van den grond, met betrekking tot de rivierbeddingen; de ligging van de laatste, met betrekking tot het natuurlijk waterpasvlak; de verschillende profielen, (doorsnijdingen) de snelheden en vermogens (capaciteiten) van deze laatsten, voor de onderscheidene riviertakken; de verdeeling van de hoeveel heden des afgevoerden waters op elken van dezelve; de onmerkbaar langzame verandering van stroom en bedding; de verzanding en uitschuring, de verlammingen, opstoppingen en nadeelige opslibbingen, door deze laatste veroorzaakt, enz., als zoo vele wiskundige gegevens, niet vooraf als volkomen bekend mogten ondersteld en met vertrouwen aangenomen worden; daar men, zonder deze kennis, zelfs met de beste grondregels, gevaar zou loopen, dat ontembare natuurkrachten zich tegen onzen wil zouden verzetten, zonder dat het meer in onze magt zou staan, om de vernielende gevolgen eener verkeerd berekende uitkomst af te weren.
Deze gegevens nu bestonden nimmer, noch in die volledigheid, noch in die strikte naauwkeurigheid, in welke de Generaal krayenhoff ons dezelve thans aanbiedt: zijne verzameling van waarnemingen bestaat uit twee voorname hoofddeelen, waarvan liet eerste de Hydrographische en het tweede de Topographische waarnemingen behelst. Verledigen wij ons, om den Lezer met het schoone en gewigtige van elk dezer bekend te maken.
De veertien eerste afdeelingen van het eerste gedeelte der verzameling bevatten den stand der nulpunten, of het begin der verdeeling van de peilschalen, met betrekking tot het nulpunt van de Amsterdamsche stads peilschaal, welke, als het beste en het algemeenste bekend en het naast aan het middelbare waterpas van de zee komende, door den Generaal, met veel juistheid en oordeel, als het geschiktste punt van vergelijking is aangenomen. De standen van de nulpunten der peilschalen langs den Rijn, de Lek en Maas, van Emmerik tot den Briel, worden in de eerste; die van de nulpunten der peilschalen langs de rivieren, den Rijn, de Waal, de Merwede en den zoogenaamden Noord, van Emmerik tot aan derzelver vereeniging
| |
| |
met de Lek en de Maas, beneden het dorp Krimpen, in de derde; die van de nulpunten der peilschalen, langs de Boven- of Brabandsche Maas, van de stad Grave tot aan hare vereeniging met de Waal of Merwede, bij het fort Loevenstein, in de vijfde; die van de nulpunten der peilschalen langs den Gelderschen IJssel, van zijnen bovenmond bij Westervoort tot aan zijne uitwatering in de Zuiderzee, in de zevende afdeeling, op de naauwkeurigste wijze, niet slechts in Rijnlandsche voeten, duimen, liniën en gedeelten van dien opgegeven; maar tevens ook met de afstanden dezer peilschalen, genomen, niet in eene regte lijn, maar langs den stroomdraad, uitgedrukt in Rijnlandsche roeden. Aan niet minder dan zeven-en-zestig zulke peilschalen, welker plaatsing en merkwaardige bijzonderheden in de eerste kolom der tafelswijze voordragt omschreven zijn, kan de stand van het oppervlak der rivieren worden waargenomen; gelijk dan ook inderdaad, sedert den jare 1782 tot heden toe, den stand van het oppervlak der rivieren op last van het Gouvernement is waargenomen geworden. Is nu die voordragt naauwkeurig, (en dat zij daarvoor kan gehouden worden, zullen wij straks bewijzen) dan kan de minstkundige, naar deze opgave, zichzelven eene figuur ontwerpen, in welke het horizontale of waterpasvlak, door het nulpunt van de Amsterdamsche peilschaal gaande, met de afhellende kromme lijn, door de nulpunten dezer verschillende peilschalen getrokken, vergeleken wordt, en zich door zulk eene siguur intuitievelijk het trapswijze verval onzer rivieren voorstellen; ja hij kan meer doen! de Generaal, niet vergenoegd met ons dit groot gegeven onzes Rivierstaats mede te deelen, heeft ons uit zijne naauwkeurige waarnemingen medegedeeld, op welk eene hoogte boven het Amsterdamsche peil zich, ter
plaatse dezer peilschalen, de kruinen der dijken en waterkeeringen, zoo wel aan den regter als linker oever, verheffen; waardoor de liefhebber van zijn Vaderland in staat gesteld wordt, om, uit de dagelijksche berigten, vooral in den winter, en ten tijde van vrees voor overstroomingen, door deze opgegevene riviershoogte op deze teekening te brengen, niet slechts den stand van het oppervlak des waters in onze rivieren, maar tevens ook het meer- of minder gevaar, dat zij dreigen, zich zinnelijk met eene wiskundige juistheid voor te stellen; al hetwelk hem verder ruime gelegenheid geeft, om, zoo wel uit hetgene de Generaal ons
| |
| |
wijders mededeelt, als uit de dagelijksche berigten en waarnemingen van volgende tijden, met den omloop en de bijzonderheden onzer rivierverschijnselen bekend te worden.
Dan, de Generaal heeft geöordeeld, het bij dezen, in zichzelven reeds tot dat einde genoegzamen, schat van gegevens niet te moeten laten berusten: de onderscheidene, meest door hemzelven in het werk gestelde, waterpassingen, sedert den jare 1797 ten einde gebragt, hebben hem gelegenheid gegeven, om niet slechts reeds bestaande verkenmerken, maar ook zelfs een groot aantal hakkelbouten en andere verkenmerken, hoedanige wij er driehonderd-acht-en-dertig geteld hebben, almede met het nulpunt van de Amsterdamsche peilsc aal te vergelijken: deze zijn in de tweede, vierde, zesde, achtste, negende, tiende, elfde, twaalfde, dertiende en veertiende afdeelingen en derzelver bijlagen voorgedragen; en daar deze moeten beschouwd worden, als eene bepaling van punten, tusschen de voorname peilschalen gelegen, wordt door dezelve het verval of liever de kromme lijn van het oppervlak der rivieren nog zoo veel te naauwkeuriger bepaald; terwijl door deze verkenmerken, opgerigt op plaatsen, rivierspranken, griften en langs de Zuiderzee, alwaar dezelve nimmer te voren bestaan hadden, het geheel van den staat onzes waterboezems met zulk eene volledigheid wordt voor oogen gesteld, dat men voorzeker in dit opzigt niets meer verlangen kan.
Even gelijk de voorname peilschalen, worden opgenoemde hakkelbouten en verkenmerken beknoptelijk, doch tevens zoo omstandig beschreven, dat men, aan de plaats, waar zij gesteld zijn, zelve komende, dezelve volkomen herkennen kan; de Generaal heeft dus aan elk, op die aangewezene plaatsen woonachtig, (en hiertoe wordt geen de minste kunde vereischt) de gelegenheid gegeven, om, indien hij zich daartoe vinde opgewekt, (en wie, die geen egoïst, maar een waar beminnaar van zijn Vaderland is, zal daartoe geen lust hebben?) de waarnemingen, strekkende tot nog vollediger kennis onzer rivieren, te helpen vermenigvuldigen: met één woord, in dit schoon geheel wordt, in dit opzigt, alles gevonden, wat men verlangen kan. Mogt nu de opgewektheid tot het doen van waarnemingen aan den uitgestrekten arbeid des Generaals beäntwoorden, dan zou weldra de kennis van onzen Rivierstaat onder de volmaakt naauwkeurige der menschelijke kundigheden kunnen geteld worden!
| |
| |
Maar welke zekerheid hebben wij nu, dat deze opgaven of tafels juist en naauwkeurig zijn? Buiten twijfel hangt de waarde van dit gedeelte van den arbeid des Generaals af van het vertrouwen, dat men in hetzelve stellen mag; en, bijaldien deswege eenige twijfel mogt ontstaan, moeten wij in het algemeen doen opmerken, dat de twijfelaars wel altijd de naauwkeurigheid van elke verzameling van waarnemingen zouden mogen verdenken. Inderdaad, wanneer geene zamenhangende waarnemingen zijn in het werk gesteld, wanneer de eene de andere niet kan bevestigen, dan kunnen er, daar toch het dwalen menschelijk is, in die waarnemingen, of in derzelver opgave, misslagen plaats hebben, en het vertrouwen, dat men op dezelve stellen mag, is, in dit geval, eenigzins evenredig aan des waarnemers erkende bekwaamheid en goede trouw. Dan, dit is hier het geval niet. Ofschoon die bekende bekwaamheid en goede trouw, in een tegengesteld geval, alles zouden afdoen, hebben deze waarnemingen in zichzelven het kenmerk van waarheid en naauwkeurigheid. Zij zijn alle gegrond op waterpassingenmeest (immers de voornaamste en gewigtigste) door den Generaal zelven uitgevoerd, met het werktuig van ramsden, datzoo als wij zelve gezien en ondervonden hebben, in naauwkeurigheid alle anderen, waarvan men in vroeger tijd gebruik maakte, verre overtreft. ‘Alle die waterpassingen’ (zegt de Generaal in zijn voorberigt) ‘zijn door dwars- of kruis-waterpassingen, van afstand tot afstand, van de eene rivier tot de andere, nader onderzocht, terwijl nergens in de uitkomsten een merkbaar verschil ontdekt is;’ en meer dan eenmaak zijn wij in de gelegenheid geweest, de groote waterpassingen, door Z.E. langs onze groote rivieren verrigt, met derzelver verificatiën en kruis-waterpassingen, te zien, en ons te verwonderen over de naauwkeurige sluiting van de laatste uitkomsten. Door deze menigvuldige waterpassingen, was nu de Generaal in staat, om de nulpunten der
peilschalen, de hakkelbouten en andere verkenmerken, met het nulpunt van de Amsterdamsche peilschaal te vergelijken, waaruit dan de naauwkeurigheid van alle deze opgaven tevens met de gevolgen, die men er uit kan afleiden, voor den Lezer (naar ons inzien ten minste) volkomen gewaarborgd is; en is dit zoo, welk een schat van kennis is, door deze onvermoeide werkzaamheid, niet aan den dag gebragt! Te voren waren de nulpunten der peilschalen slechts ten
| |
| |
ruwste en zeer onnaauwkeurig bekend; men was buiten het bezit van de kennis van den vergelijkenden toestand onzer rivieren; de waarnemingen, sedert 1782 in het werk gesteld, mogten den stand van het water aan elke peilschaal leeren kennen, maar geene zekere, geene belangrijke gevolgen voor de kennis van onzen waterstaat konden daaruit worden afgeleid; die geheele verzameling was zonder ziel en leven, en verkrijgt nu, daar zij door des Schrijvers arbeid eerst bruikbaar geworden is, een wezenlijk en onschatbaar nut.
In de vijftiende afdeeling geeft ons de Generaal den stand van het oppervlak van het water in de rivieren van Holland, betrekkelijk het Amsterdamsche peil, voor den dag van den 26 Augustus 1812, en wordt daarenboven die stand des oppervlaks door twee duidelijke en fraai gegraveerde figuren voor oogen gesteld; waarbij gevoegd is eene tafel van het maximum en mininum met het gemiddeld verval der rivieren de Waal en den Rijn, tusschen de jaren 1782 en 1810, benevens tafelen van vergelijking tusschen den stand der Waal en Merwede, den Rijn en de Lek onder dezelfde middaglijnen, en op gelijke afstanden van het punt van separatie; gevende de Generaal, door de bijgevoegde aanmerkingen op deze tafels, den beöefenaren eenweluitgewerkt voorbeeld, hoe men de uitkomsten der waarnemingen in eene figuur brengen, en uit dezelve, ten aanzien van den staat en de natuurlijke gesteldheid der rivieren, wezenlijke en afdoende gevolgen kan afleiden.
Dit alles, hoe naauwkeurig en volledig opgegeven, zou slechts een onvolkomen tafereel opleveren, indien de Heer krayenhoff ons niets aangaande het vermogen (capaciteit) onzer rivieren had leeren kennen. In eene afzonderlijke rubriek der laatste afdeeling, welke, hoe kort, echter vele theoretische en practische zaken behelst, geeft Z.E. een naauwkeurig verslag van de betere en min omslagtige, dan de tot hier gebezigde, handelwijzen, welke door hem zijn in het werk gesteld, om, gedurende de drie laatst afgeloopene zomer-getijden, dit vermogen met de uiterste naauwkeurigheid te bepalen. De beschrijving van eenen nieuwen, door hem uitgedachten, stroommeter, die, door deszelfs min zamengestelden toestel, gelegenheid geeft, om, met weinig moeite, de proefnemingen te herhalen en te vermenigvuldigen, benevens de opgave van alle de bijkomende hulpmiddelen, met klaarheid en juistheid ontvouwd,
| |
| |
stellen den Lezer in staat, om over de naauwkeurigheid der uitkomsten te oordeelen; welke naauwkeurigheid bovendien, door de vergelijking van de verkregene uitkomsten der capaciteiten van verschillende profielen, over welke de capaciteit van een grooter profiel verdeeld is, volkomen bevestigd wordt. Daar de Generaal in het berekenen zijner waarnemingen op de vermogens der profielen van de formule van prony gebruik maakt, vindt de beschouwer in dit beknopte gedeelte belangrijke wenken gegeven, geschikt, om eenmaal door empyrische formulen het beschouwend gedeelte der Rivierkunde tot wiskundig zekere regels te brengen.
De Schrijver besluit eindelijk dit eerste gedeelte van zijnen arbeid: 1o. met de tafelen van het hoogste, laagste en gemiddelde water voor elke maand, van den 1 Januarij 1782 tot den 31 December 1810, overgenomen uit de tafelen, welke, gedurende dit tijdvak, op last van het Gouvernement, aan de peilschalen te Keulen, Emmerik, Pannerden, Arnhem, Vianen, Nijmegen, Gorcum, Doesburg, Zutphen en Grave, uit dagelijksche waarnemingen zijn opgemaakt en in druk gegeven, doch waarvan slechts weinige afdrukken meer aanwezig zijn; zijnde 2o. deze opgave achtervolgd door eene korte aanteekening der merkwaardige gebeurtenissen ten aanzien van den staat der hoofd-rivieren in Holland, gedurende een tijdsverloop van negen-en-twintig jaren, en almede uit deze authentieke tafelen getrokken.
Dit laatste gedeelte van het eerste deel dezes werks bevat alzoo, in een kort bestek, de natuurlijke geschiedenis van onzen vaderlandschen Rivierstaat, gedurende bijna dertig jaren. Ongemeen is hierdoor dit werk verfraaid; terwijl, aan den anderen kant, die geheele verzameling van waarnemingen door des Generaals eigen werk eene waarde verkrijgt, welke zij, bij gebrek aan de mogelijkheid om dezelve onderling te vergelijken, nooit te voren gehad had. De werkzame Schrijver heeft dus, onzes oordeels, zijn oogmerk meesterlijk vervuld: door zijne eigene waarnemingen heeft hij ons de natuurlijke ligging van de beddingen onzer rivieren wiskundig afgeteekend, en hierdoor waarnemingen, vóór het tijdpunt zijner werkzaamheden aangevangen, voor de toekomst vruchtbaar gemaakt, en alzoo voor beschouwende en werkdadige beöefenaars het pad afgebakend, dat zij, ter verkrijging van hoogere kundigheden, welke alleen in de waarneming te vinden zijn, betreden moeten.
| |
| |
Het tweede gedeelte der verzamelinge bevat de Topographische waarnemingen, bestaande eigenlijk in de opgave van de uitkomsten der Hollandsche driehoeksopneming, met welker uitvoering onze Landgenooten niet geheel onbekend kunnen zijn. Dit groote en omslagtige werk, door den Generaal in 1799 begonnen en in 1812 voleind, bevat, in honderd-drieen-zestig groote en ontelbare kleine driehoeken, de volkomene opmeting van ons Vaderland, met zoo veel zorg, arbeid en vlijt voortgezet en volbragt, dat het de volkomene goedkeuring van het Fransche Instituut heeft mogen wegdragen, zonder dat hetzelve zich eenige aanmerkingen op dit werk heeft kunnen veroorloven. De hoeken en de zijden der hoofd-driehoeken, met de azimuths der hoofdpunten, op den horizon van elk punt genomen, benevens de lengte en breedte van deze hoofdpunten, worden in dit tweede gedeelte in tafels opgegeven, waardoor zij, die zich in het vervolg met metingen moeten bezig houden, hierin zoo vele verschillende grondlijnen en standpunten bezitten, waarmede zij hunne metingen kunnen vergelijken, verbeteren, en in vele gevallen bekorten; in welk opzigt dan ook, daar men ter volmaking der Rivierkunde met gedurige metingen te doen heeft, dit korte uittreksel uit dien grooten arbeid als eene nadere volmaking van des Schrijvers doel te beschouwen is.
Daar voorzeker het uitvoeriger verslag der geodesische waarnemingen en derzelver berekening, met de uitkomsten van dien reuzen-arbeid, eerlang te verwachten is, zullen wij ons thans onthouden van eene breedvoerige uitweiding over de voortreffelijkheid van dit werk, hetwelk aan de lage verachters van Hollands roem in het vak der wetenschappen zal doen kennen, dat de nakomelingen van snellius diens roem zijn waardig gebleven, en dat ook, in de ongunstigste omstandigheden en het drukkende der vreemde overheersching, de wetenschappen onder ons zijn blijven bloeijen.
Wij eindigen hier ons verslag, en hopen genoeg gezegd te hebben, om de waarde van dit stuk eenigzins te doen kennen en aan te prijzen. Mogten nu de vele projecten-makers en half-geleerden, die ligtelijk den onkundigen een hoog denkbeeld van hunne ingebeelde kunde weten in te boezemen, (en mogt die kwakzalverij nimmer gestrekt hebben, om wel ontworpen plans tegen te werken!) zich in dit werk spiegelen,
| |
| |
om de nietigheid van hunne gewaande kennis daarin te ontdekken, en uit hetzelve te leeren, wat goed en nuttig zij! Voorzeker zullen de aanzienlijken des Lands, in posten van Bestuur geplaatst, door des Generaals arbeid voorgelicht, in hun oordeel niet meer door zulke roekelooze projecten-makers geslingerd, met zoo veel te krachtiger eigen overtuiging de uitkomsten van elk voorgesteld plan ter verbetering van onzen Rivierstaat kunnen beöordeelen; en, zoo dit werk ook dat groote oogmerk bereiken kan, hoe veel verpligting zal het tegenwoordig en toekomend geslacht aan den Schrijver niet verschuldigd zijn! Mogt het loon van zijnen nuttigen arbeid dit zijn, dat herleving van vrede en voorspoed in ons herboren Vaderland ruime gelegenheid geve, dat Z.E. het nog beleven moge, dat dit zijn kostbaar geschenk den grondslag legge tot eene zoo hoognoodige verbetering van onzen Rivierstaat, en tot behoud van dien grond, welke, zoo als men uit dit werk leeren kan, door den verergerden toestand onzer rivieren, zoo menigmaal met eenen geheelen ondergang bedreigd wordt! |
|