daarin van alle zijden beschouwd en aangedrongen. De Recensent verlangt ze in handen van elk Nederlander, opdat ieder zijnen pligt leere schatten, ter voldoeninge aan de edelste inzigten van onzen Nederlandschen Souverein. Van daar zouden wij gaarne zien, dat beide stukken in kleiner formaat en op slechter papier gedrukt wierden, om des te gemakkelijker, ook onder de mindere Standen, in algemeenen omloop te komen. Wat toch, Nederlanders! zou uw lot zijn, wanneer Frankrijk, in uwe lafhartigheid, zijne krachten hernam? Van den eersten tot den laatsten waart gij allen verloren. Uw Land zou een puinhoop zijn. Gij allen zoudt, in het lijden van honger en pest, naar den dood verlangen. Te wapen dus, Nederlanders! uwe eer, uw behoud, uw leven gebieden het u!
No. 6 en 7, tot napoleon gerigt, zijn geheel gesteld in den sedert jaren bekenden geest van kotzebue, die zich nimmer met de Fransche Staatkunde konde verzoenen. Zij schetsen den onverwachten ommekeer van zaken met allen nadruk, en dringen al mede aan tot algemeenen wederstand. De kundige Vertaler is niet ongelukkig in zijnen arbeid geslaagd; zoodat ook de dichterlijke waarde dezelven beveelt.
No. 8, 9 en 10 zijn in denzelfden trant geschreven, als de laatstvorige, maar zijn bestemd en geschikt, om, te midden van den hoogen ernst, dien de tegenwoordige tijd gebiedt, het gemoed door contrasterende voorstellingen te vervrolijken. Over het geheel genomen, zijn de stukjes, hoewel juist niet heel fijn of kiesch bewerkt, niet ontbloot van vinding en vernuft. Het is eene dikwerf herhaalde aanmerking, dat eene wel aangebragte en volgehoudene scherts dikwerf meer vermag, dan diepe ernst. Dat zij dan aan dit oogmerk voldoen, en dat het Nederlandsch Tooneel zich niet afkeerig toone, om deze scherts, bij gebrek van betere oorspronkelijke, tot aanvulling van Nastukjes te bezigen!
No. 11, 12 en 13 waren reeds, zoo wij meenen, in den beginne van Wintermaand 1813 uitgegeven, en voldeden vrij wel aan de behoefte van den dag, om de Kozakken, Russen en Duitschers, bij hunne inrukking in dit Land, eenigermate te kunnen verstaan. Het is toch bij ondervinding gebleken, dat de meeste onaangenaamheden, bij de inkwartiering dier vreemde Troepen, uit het gebrek zijn voortgesproten, om elkander wel te verstaan. Deze boekjes komen alzoo dit gebrek eenigzins te hulp, en zij zouden nog meer voldoen, wanneer zij, even als No. 12, alphabetisch waren gesteld geworden.