Gelijk een ooilam zacht en teeder
Laagt gij hem (den Dwingeland) in uw schoot ter neder,
Verleid door nooitgemeenden lach;
De schapenvacht, hem afgevallen,
Legt nu, ten duidelijkste aan allen,
Zijn schelmsch karakter aan den dag.
Bij het overnemen van vreemde, inzonderheid bijbelsche, Oostersche beelden, wordt steeds veel voorzigtigheid gevorderd. Gewoonte mag het wel nergens zijn, om ooilammen in zijnen schoot te koesteren. Lagchen ziet men die lieve beestjes althans niet. En dezelven, ook bij zoo naauwe kennis, met wolven te verwisselen, dat is wat heel sterk!
Gij, uit zoo'n Heldenbloed gesproten, - dit deugt mede niet veel.
No. 4 is ten minste zeer wel gemeend. Behalve een vers, of lierzang, bevat het eene Korte schets der wreedheden, door de Franschen te Zwammerdam gepleegd in het jaar 1672, en ten slotte van het eerste nog een achtregelig versje aan onzen Souverein. Alles strekt ter aanmoediging om zich te wapenen en onder de banieren voor Vaderland en Oranje te scharen. Het is te hopen, dat zoo vele wapenkreten meer een gevolg van inwendige, dan wel van uitwendige, behoefte zijn; meer uit de volheid des harte, dan uit de ledigheid van werfhuizen enz. voortspruiten. Voor vernieuwde partijschap hebben wij wel eens gevreesd; voor onverschilligheid omtrent de verlossing van het Fransche juk, en ijver om hetzelve geheel te helpen vermorzelen, nimmer. Hemel! wat waren wij voor verachtelijken, indien we nu niet liever vrijwillig goed en bloed voor het vaderland opzetteden, dan voorheen, en misschien nog eens weer, gedwongen onze beste jongelingschap, onze schatten en onze voorregten te laten wegslepen, uitzuigen en vertreden, om onze eigen en Europa's gruwzame onderdrukking te helpen schragen? Wat waren wij in het oog der edele bondgenooten, wier ijvervuur, onder Gods zegen, het vreesselijk gevaarte der tirannij heeft verteerd; in het oog van alle braven en van onszelven, wanneer we eenmaal wederom gekneveld en vertrapt daarlagen? En de rijke, en de herlevende handelaar, en de gelukkig ontkomene, en zoo velen, die nu weer hope hebben, dat zij hunne uitgeteerde