eenen enkelen op zich. Doch inzonderheid is zijne meening, dat niemand der aangewezenen te gebruiken groot verlies voor den lande, hen alzoo in hunnen vooronderstelden afkeer van het tegenwoordig bestuur te bevestigen ten uiterste schadelijk en gevaarlijk, hen, daarentegen, te winnen door vertrouwen, deelgenootschap en weldaden, het eenige verstandige is.
Buiten tegenspraak valt voor deze redenering veel te zeggen; en wij bekennen opregt, dat wij in het schrijven van B. meer behagen dan in dat van A. hebben geschept. Intusschen is het even waar, dat de denkwijze des eersten overdreven en misbruikt zou kunnen worden. Of, zoo men aanzienlijke en bekwame Hollanders, hoedanig zij zich ook in het bedoelde opzigt mogen vertoond hebben, slechts op allerlei wijze aan de tegenwoordige orde van zaken moet verbinden; waarom dan ook verhuell, waarom gogel niet? De eerste, zegt men, heeft zich vijand gesteld. Weet men dan, wat anderen, in dezelfde gelegenheid zijnde, zouden gedaan hebben; al ware het ook alleen om goede voorwaarden te maken? De laatste is tot den vijand overgegaan. Doch, kan dit niet het gevolg van eene cordaatheid, naauwgezetheid, of dankbaarheid zijn? die, men noeme ze al kwalijk gewijzigd, toch boven eigenlijke laaghartigheid, en op eigene grootheid berekend draaijen naar den wind, zeer zeker te verkiezen zou zijn. Wij zeggen dit geenszins om iemand te beschuldigen, noch ook te verschoonen. Wij vermeten ons geenszins, het Hooge Bewind, ter eene of ter andere zijde, te willen voorlichten. Maar, dit heeft ons de ondervinding geleerd, dat iemand, in vroegere partijschappen ingewikkeld zijnde geweest, of slechts aan eenig vroeger bewind op de eene of andere wijze verknocht, bezwaarlijk eene handelwijze kan volgen, die niet wordt berispt. De naam van baatzuchtigen draaijer, of die van schandelijken verrader, gaat hem, hier en daar, onfeilbaar na. En, hoe zeer wij meenen, dat het vaderland, het herkregen vaderland, en de eigen wettige regering, boven alles - boven partijschap, verpligting, gedwongen of vervallen eed enz. - behooren te gaan; zoo meenen wij toch, van de andere zijde, dat men in dezen elk den regter moet laten van zijn eigen gedrag; dat slechts hij, die, het zij onder schijn van vriendschap, of als openbaar vijand, den lande
poogt nadeel toe te brengen, of van wien, als blijkbaar geen eerlijk man zijnde, zoo iets te vreezen is, ver-