den haard, omdat ze nu juist in haar kop gekregen had, de binnenkamer te boenen; en nog onthaalde ze mij op een zuur gezigt, omdat ik mijne laarzen niet gaauw genoeg naar haar zin uitdeed - en jantje zat in de keuken bij den aschpot te huilen, omdat hij, de Satan weet wat, vuilgemaakt had. - Is dat een vervloekt huishouden! men zou zich aan zoo'n wijf vergrijpen, dat zou men -’
‘Sus, bedaar - ga zitten, en blijf een pijp met mij rooken. Uw vrouw meent het zoo kwaad niet - zij is eene Noordhollandsche; gij moet haar wat inschikken, - zij zal misschien niet geweten hebben dat gij al te huis zoudt komen.’
‘Het mogt de duivel! - (zijn pijp opstekende) dat kan haar niet schelen, als zij maar werken mag. - Dat duurt zoo het godgansche jaar door, en nooit is het werk aan kant, nooit haast kan ik met rust in de kamer zitten, of er wordt geveegd. - Zit ik eens wat te lezen of te schrijven, dan is het: o wat maakt gij weer een boel! - zij gaat dan, zoo zij het noemt, aan het redderen, en maakt dan soms, zoo als laatst nog, papieren van mij zoek. Ik word driftig, en dan volgt het eene woord uit het andere - o ik heb tegenwoordig een regt verdrietig leven.’
‘Uwe vrouw doet waarlijk niet wel, dat zij zoo afgodisch met haar huis is. Ik beken u, dat is lastig; maar maakt gij haar nog niet erger, en hebt gij niet wel wat schuld aan uw eigen ongemak?’
‘Ik?’
‘Ja, mijn Vriend! indien gij het mij niet kwalijk neemt.’
‘Gansch niet. - Maar waar is uwe vrouw en moeder?’
‘Bij eene arme vrouw in de buurt, of mogelijk bij u.’
‘Dat doet mij vermaak. - Ga voort!’ -
‘Hoor eens, mijn Vriend! - wij mannen moeten in zulke beuzelingen onze vrouwen wat toegeven, willen zij ook toegeeslijk omtrent onze kleine nukken zijn. Uwe vrouw overdrijft de deugd der zindelijkheid. - Alle hare kamers brandschoon en in orde te houden, is de lust hares levens, en gij, mijn Vriend! zijt daaraan niet gewoon, - gij loopt uit en in, zonder u te storen, of het buiten wat morsig en in huis zindelijk is - gaat zitten lezen en schrijven, of in een aantal boeken, die rondom u liggen, studeren, en noodzaakt haar, door uwe ontoegeeflijke onoplettendheid, van nieuws af aan te beginnen. - Uw vrouw geraakt dan uit haar humeur, beknort u wat scherp, gij wordt driftig, en zie daar, gij beiden, die zoo gerust en gelukkig,