noodzaakte hem, zich in persoon naar Parijs te begeven. Hij ondernam dien togt te paard, bij kleine dagreizen. Het bosch van Fontainebleau voorbijrijdende, zag hij eene menigte lieden, insgelijks te paard, hem tegenkomen, en, zoo het scheen, allen naar ééne plaats ijlen. Uit nieuwsgierigheid besloot hij hen te volgen, al moest hij dan ook eenen kleinen om weg maken. Eene poos gereden hebbende, kwam hij, te midden van digte bosschaadje, op eene groote ronde plaats, waar hij een aantal vrij slecht gekleede lieden vond, die van hunne paarden gestegen waren, en deze aan boomen hadden vastgebonden.
Nu greep hem eensklaps het denkbeeld aan, van onder eene rooversbende vervallen te zijn. Zich door de vlugt te redden, scheen hem echter onmogelijk; want op den éénigen weg, dien hij daartoe open vond, kwamen hem reeds verscheidene ruiters van hetzelfde uiterlijk te gemoet. In deze verlegenheid hield hij het voor best, zich te houden, of hij mede tot het respective gezelschap behoorde. Hij verliet alzoo zijn paard, en bond het aan een' boom. Dan, zijne onrust werd nog grooter, toen hij merkte, dat de gansche bende het oog op hem had, eenigen bij elkander kwamen, fluisterden, en hem gedurig in het oog hielden. Eindelijk kwam er een regt op hem aan, en vroeg hem met eenige verlegenheid: ‘Mijnheer, wat zoekt gij hier?’
De Graaf, in het opgevatte denkbeeld, van onder roovers te zijn, nog meer versterkt, antwoordde op vasten toon: ‘Buiten twijfel, Mijnheer, hetzelfde dat gij er zoekt.’
De vrager verwijderde zich, en er ontstond een nieuw, nog levendiger gefluister.
Eindelijk naderde hem weer een van het gezelschap, en bood hem tweehonderd Louis d'or, indien hij zich op het oogenblik wilde verwijderen.
Zeer verrast door een zoo onverwacht aanbod, vond de Graaf het avontuur thans potsig, en, zonder zich de zaak te kunnen verklaren, antwoordde hij op goed geluk, dat de aangeboden som niet groot genoeg was.
De afgezondene meldde dit der vergaderinge. Nieuwe beraadslaging, nieuw gefluister! Het eerste aanbod werd verhoogd, en, toen dat niet aangenomen werd, bood men vijfhonderd Louis d'or, die men terstond met klinkende munt, in schoone blanke gouden schijven, uittelde.