| |
Bijzonderheden, rakende de Kalmukken.
(Volgens den Heer bergmann.)
Men moet zich niet verbeelden, dat de Kalmukken van alle beschaafdheid, in den strengsten zin des woords genomen, even verre als de Nomadische volken zijn verwijderd. De ingewikkelde gedaante van hunnen regeringsvorm draagt de voornaamste kenmerken eener reeds vroege beschavinge.
Het getal der Kalmukken, thans tusschen de Don en de Vol- | |
| |
ga aanwezig, mag op 100,000 zielen geschat worden, verdeeld over 25,000 hutten, die wederom gerangschikt zijn onder het gebied van veertien Vlusses, of bijzondere Vorsten. Het opperhoofd der geheele natie is de Vice - Chan, die door het Russische hof benoemd wordt, en wien eene soort van Raad is toegevoegd, gekozen uit de drie voornaamste stammen. De overige Vorsten zijn aan hem onderworpen, en doen hem hulde. Wanneer zij in zijne tegenwoordigheid verschijnen, buigen zij de regter knie, raken eerbiedig zijnen arm aan, en gaan, even als de geringste Kalmukken, op hunne hurken zitten.
Een standaard dient ten kenmerke van de woning des Vice-Chans. Vijftig man dienen hem tot lijfwacht, en zorgen tevens voor zijne tafel en kleedij. De kosten van zijn onderhoud worden gevonden uit eene jaarlijksche belasting, van welke de kerkelijken vrij zijn.
De Kalmuksche natie is in drie Orden verdeeld: de Adel, de Geestelijkheid, en het Volk. De Adel bestaat uit twee zeer onderscheidene klassen; de Nojones en de Saissangs. De Nojones oefenen eene soort van oppergezag over de horden van hun gebied. Het zijn groote Leenmannen, die niets meer dan den schijn van onderdanigheid aan hunnen Leenheer bezitten. De Saissangs zijn aan dezelven volstrekt ondergeschikt, hoewel eenigen onder hen zoo rijk zijn als de Nojones. Zij hebben de oudsten der natie op hunne zijde, die wederom eene soort van regtsgebied oefenen over streken lands, uit twaalf hutten bestaande. Tot zelfs onder de Kalmukken ontmoet men het Leenstelsel, met alle zijne smaldeelen; stelsel, in onze dagen zoo zeer verwenscht, en waarvan Europa het uitsluitend voorregt scheen te bezitten. De reeds voorlang beschaafde rede moge hetzelve verwerpen; doch het schijnt eene dier proeven te wezen, welke de mensch eigenaardigst neemt, eer hij een geregeld bestuur verkrijgt. - De Geestelijkheid is insgelijks in vier klassen verdeeld. De priesters van de eerste klasse paren met het aanzien, daaraan verbonden, eene soort van wereldlijk gezag.
Wat de Volksklasse betreft, nergens is dezelve dieper dan bij de Kalmukken vernederd. Nooit verwaardigt zich een Edelman, met eenen burger uit éénen beker t drinken, noch in zijne tent te gaan buiten dringende noodzakelijkheid. Nooit zal een Kalmuk van de genoemde klasse bestaan, op het kussen
| |
| |
eenes Edelmans te gaan zitten of te knielen. Zelfs kan de priesterlijke hoedanigheid die oorspronkelijke vlek bij hem niet uitwisschen.
Wat de wetten der Kalmukken, de lijfstraffelijke wetten in 't bijzonder, aangaat, zij doen aan die der barbaarsche volken gedenken, welke Europa overstroomd hebben. De meeste misdaden worden onder hen met boeten verzoend, naar evenredigheid niet zoo zeer van derzelver zwaarte, als van den rang des overtreders. Een Prins, bij voorbeeld, die eenen burger heeft geslagen, betaalt vijf maal negen stuks vee, indien de slagen zwaar geweest zijn, doch slechts negen, indien zij gering waren; doch een gemeen man betaalt in 't eerste geval slechts negen, en vijf in het tweede geval. Die eenen anderen den baard uitrukt, betaalt een paard en een schaap. De wonden, aan de hand toegebragt, worden, zoo als montesquieu het uitdrukt, als eene figuur uit de Meetkunde afgepast. Op het afsnijden van den duim staat eene boete van tweemaal negen stuks vee; van den middelsten vinger, negen; van den ringvinger, vijf; van den kleinen vinger, drie. Een artikel uit het wetboek kondigt eene soort van toegevendheid aan omtrent de misslagen der fraaije sekse. Het overspel wordt met vijf stuks vee geboet, indien de man de overtreder zij, en indien de vrouw, slechts met vier. Welk eene beveiliging der huwelijkstrouwe, vooral in rijke huisgezinnen!
Eene andere misdaad, onder welke de goede zeden nog zwaarder zuchten, de vrouwenschennis, kost tweemaal negen stuks vee. Het strafdreigend wetboek schijnt alle zijne strengheid voor de dieven gespaard te hebben; zij verliezen al hun vee, en worden gegeeseld en gebrandmerkt. Doch alle deze wetten, meer zonderling dan wreed, worden in de uitoefening nog verzacht.
De vuurproeven en de onderscheidene soorten van pijnigingen zijn den Kalmukken niet onbekend: doch volken, beschaafder dan zij, hebben al voorlang dien tol aan de onkunde en barbaarschheid betaald; en zij zouden van hen kunnen leeren, het burgerbestuur te kunnen missen. Zelden wordt de openbare rust onder de Kalmukken gestoord, en zij kennen geene andere doodslagen, dan die uit eene vlaag van gramschap ontstaan, elders onder den naam van eerste aandoening verglimpt.
Andere zonderlinge gebruiken hebben zij, onbestaanbaar, in- | |
| |
dien gij wilt, met den eigendom, doch welke de aard des lands, at zij bewonen, schijnt te verontschuldigen. Elk gevoelt, dat in de uitgebreide woestijnen, alwaar zij een zwervend leven leiden, de middelen om alleen en spoedig te reizen zeer bezwaarlijk moeten wezen. Zie hier, hoe men er het mangel aan posten vergoede. Niet slechts 's Vorsten kouriers, maar ook de Russische officieren, hunne tolken, allen zelfs, die van een pas van den Vorst voorzien zijn, mogen zich van het eerste paard bedienen, dat hun voorkomt, en zich aldus naar de naaste woning laten brengen, somtijds op eenen afstand van vijftig tot honderd wersten gelegen. De eigenaar, het paard terug willende hebben, is genoodzaakt het na te loopen, en is dan nog niet altijd daarvan verzekerd. Althans kan hij er in langen tijd zich niet van bedienen.
In vele opzigten vertoont de levenswijze der Kalmukken een beeld van 't geen de maatschappijen bij hare eerste oprigting hebben moeten wezen, en dient ter blaam van 't geen zij in hare gewaande volmaking zijn. Rijken en armen, allen gebruiken de melk en het vleesch van hun vee tot spijze. Hunne hutten zijn gemaakt van stokken en de vachten hunner schapen. Zij kleeden zich met de onbereide vellen hunner dieren, die zij geslagt hebben. Vreedzaam genieten zij het tegenwoordige, zonder over het toekomende zich veel te bekommeren. Hun werkzaam leven, de heldere en zuivere lucht, welke zij inademen te midden eens onbegrensden horizons, versterken tevens hunne gezondheid en hunnen moed.
Hunne kudden, voorwerpen hunner voorname bezigheid en bijkans eenige bron van hunne welvaart, bestaan uit kameelen, paarden, ossen, schapen en geiten. Altijd in de open lucht, altijd heromzwervende, kennen ze noch stallen, noch voorraadschuren. De strengheden eenes te langen winters is het eenige, daar zij voor te vreezen hebben. De eenige geesel is deze, die, somtijds, hunne verbazende vermenigvuldiging stremt. De kameelen zijn voor de Kalmukken van onberekenbare waarde. Zonder hen, zouden zij dikmaals reizen noch van levensmiddelen zich voorzien kunnen; en deze zoo sterke, zoo geduldige, zoo ligt te onderhoudene dieren, naardien zij, bij mangel aan andere weide, met riet en boomschors zich vergenoegen, zijn minder dan anderen tegen de koude bestand. Gevaarlijk zijn ze niet, buiten den paartijd, die voor hen de lente is. Op
| |
| |
dat tijdstip wordt de kameel, anders zoo gezeggelijk en zachtmoedig, bijkans onhandelbaar. Hij ondervindt al de woede en de jaloerschheid der liefde. Wee den mededinger, minder sterk dan hij, die hem zijne verovering zou durven betwisten! Het wijfje is een modél van moederlijke teederheid. Volgens den Heer bergmann, beweent zij verscheidene dagen achtereen het verlies harer jongen, en zou zij zelfs eenen vloed van tranen storten.
Van de Kalmuksche paarden zullen wij slechts met een woord gewagen. De Heer bergmann wil, dat er treffend gelijkende karaktertrekken tusschen het rijpaatd en den ruiter gevonden worden, en dat dit omtrent verscheidene andere landen zou gelden. De Turksche paarden, bij voorbeeld, zijn vol vuur, driftig en moedig, maar worden spoedig vermoeid, en hebben, ter herstellinge van hunne krachten, veel tijds noodig. De Russische paarden zijn levendig, schoon, kloek, en na eenige duizenden wersten wegs te hebben afgelegd, behoeven zij niet lang uit te rusten. De Duitsche paarden zijn sterk en onvermoeid; zij trekken de zwaarste lasten, doch leggen nooit hun lomp gareel af. - Zie daar, in weinige woorden, de karaktertrekken van drie onderscheidene natiën. Eenigzins mank, echter, gaat dat middel van karakterteekenen, op de Kalmukken toegepast.
Ongemeen fijn zijn zij van zintuigen, doch overtreffen inzonderheid alle andere bekende volken in de volmaaktheid des zintuigs van het gezigt. Even duidelijk zien zij van verre als van nabij. Niets ontsnapt hun, zelfs op groote afstanden, ook niet midden door de golven. Hunne visschers, bij voorbeeld, zijn zeer geacht bij de Jaïksche Kozakken, die meest van de visscherij bestaan, dewijl zij, met hunne hulp, verzekerd zijn, hunne netten met een voordeeligen uitslag te zullen werpen op alle plaatsen, door de Kalmukken hun aangewezen. Hunne herders bezitten een zoo zekeren oogslag, de teekens, eenmaal door hen opgemerkt, onthouden zij zoo wel, dat zij in een oogenblik de dieren herkennen, die aan de kudde ontbreken, welke hun is toevertrouwd.
Bijkans alle de lieden van deze natie zijn met een ongemeen sterk geheugen begaafd, niet een geheugen van woorden en denkbeelden, 't welk ten middel dient om vorderingen te maken in de wetenschappen, maar een geheugen, 't welk van heb- | |
| |
belijke nuttigheid is. Te midden hunner uitgebreide vlakten, alwaar het oog noch woningen, noch gebaande wegen, noch boomen, noch doornbosschen ziet, en alwaar de gewone reizigers op elken stap zouden verdwalen, merken de Kalmukken de geringste kenteekens op, en doen ze tot wegwijzers verstrekken. Met eene zeldzame naauwkeurigheid outhouden zij al wat hun eens gezegd is. Zonder eenige moeite te hebben gedaan, bevatten zij in hun geheugen de gezangen hunner Barden, en lange plaatsen uit hunne gewijde boeken.
Niet schitterende is hunne verbeeldingskracht, noch door overdenking en goeden smaak geleid, maar zij is zeer levendig en vruchtbaar; ligt wordt zij ontstoken door de stoute invallen hunner Barden, en bij het lezen van hunne gewijde geschiedenissen. Vlug zijn zij van begrip, en bezitten veel gezond verstand; zelfs zouden zij van nature zeer welsprekende zijn. Inderdaad, zegt de Heer bergmann, wie zou gelooven, dat men met eene ongevormde en zware taal, met eene schorre stemme en het onbehagelijkst voorkomen, een redenaar kan wezen? Zoodanigen, echter, heeft hij onder deze nog weinig beschaafde natie gevonden. Meer dan eenen heeft hij gezien, met een linksch voorkomen zich vertoonen, lomp op de kniën vallen, zijne lange nederhangende mouwen opligten, zijne beide handen beschouwen, met de bovenzijde dezelve tegen elkander wrijven, en, na deze kwaadspellende voorteekens, zonder voorbereiding eenen aanvang maken met, en zonder de minste hapering ten einde brengen, eene redevoering, die een vierendeel uurs duurde, waarin zamenhang was, en denkbeelden, boven 't gemeen verheven, voorkwamen, en die zelfs met oratorische gebaren ging gepaard.
Hunne schranderheid blijkt uit den spoed en de naauwkeurigheid, met welke zij de neteligste zaken bevatten. Ongemeen vlug zijn ze daarenboven in het leeren der talen van landen zelfs, die zij slechts doortrekken. Allen, die met de Russen iets te doen hebben, zijn spoedig in staat om met heu te spreken; en in deze onderhandelingen gebeurt het zelden, dat de Kalmukken in vaardigheid, en zelfs in loosheid, hun niet te boven gaan. In weerwil hunner diepe onkunde omtrent de gemeenste voorwerpen, ontmoeten zij, in hun natuurlijk verstand, hulpmiddelen, bekwaam om de schranderste en meest verlichte lieden in de war te brengen. Weinige be- | |
| |
schaafde volken zijn er, die beter dan zij de kunst verstaan; om langs omwegen hun doel te bereiken.
In tegenstelling hiervan is er geen volk, dieper in het bijgeloof verzonken. Zij hebben eene klasse van Priesters, wier eenige bezigheid is, de gelukkige en ongelukkige dagen te bepalen; en ligt begrijpt men, dat zij dikmaals geraadpleegd worden. Zij hebben dikke boeken, in welke zij zelven de uitspraken gaan opzoeken, van welke zij slechts de voertuigen zijn. Het jaar, de dag, het uur van iemands geboorte brengen zekere gevaren aan. Hij, die bij voorb. in zulk een jaar geboren is, kan niet dan in zulk een ander trouwen. Het geboorte-uur bepaalt het uur, wanneer men moet begraven worden. Ook hebben de Kalmukken hunne goed- of kwaad-spellende vogelen. Eenigen zijn voor hen heilig, onder andere de kraanvogels. Hen te dooden, is zonde: en waarom? omdat hun hoofd naar de geschoren kruin eenes priesters gelijkt!
Streng onthouden zich de Kalmukken van de onverschilligste dingen. Zoo beschouwen zij het, b.v., als eene groote misdaad, op den dorpel van eene deur te gaan zitten.
Het is hun niet geoorloofd, op eene haardstede den voet te zetten, of zijne voeten te digt aan het vuur te houden, omdat het vuur door hen als eene godheid, en de haardstede als een heiligdom wordt geëerbiedigd.
In den herfst en den winter is het rooken eene afschuwelijke misdaad, omdat het een onfeilbaar middel is om onweders en sneeuw te lokken. Die zijne pijp met papier aansteekt, zal voorzeker niet lang meer leven, enz.
Deze zijn eenige der Kalmuksche bijgeloovigheden. Wij voegen er nog nevens, dat zij onder alle klassen dezer natie heerschen, maar, 't geen zonderling is, onder de Edellieden dieper wortels dan bij den gemeenen man hebben geschoten: en waarom? omdat de eersten de boeken lezen en beoefenen, welke deze droomerijen bevatten; terwijl het gemeene volk, 't welk zijnen tijd niet met lezen slijt, die boeken slechts oppervlakkig kent, en ze op goed geloof aanneemt.
Voor 't overige heeft de Godsdienst der Kalmukken, hoe ruw dezelve ook moge wezen, een gunstigen invloed op hunne zeden. Zij zijn verdraagzaam omtrent de Eerdiensten, die van den hunnen verschillen. In 't algemeen hebben zij van het bloedvergieten, zelfs van dat der dieren, die 't minst in
| |
| |
beklag zijn, eenen afkeer, welken zij niet dan in zekere gevallen, op hoog gezag, overwinnen; maar, ingevolge eener onbestaanbaarheid, onder lieden van alle natiën niet dan te algemeen, zijn zij onaandoenlijk voor het lijden der hun meest nuttige dieren; bezittende aldus in even hoogen graad de zachtmoedigheid en hardvochtigheid.
Dergelijk eene tegenstrijdigheid heeft er tusschen de onderscheidene trekken huns karakters plaats. In sommige omstandigheden zijn ze voorbeelden van matigheid; in andere, van onmatigheid. In één opzigt zijn de beide seksen onder hen merkwaardig om hare kuischheid; in andere schijnen zij de losbandigheid voor spel te rekenen, vooral ten aanzien van hare taal. Hunne eerzucht, die meestal slaapt, ontwaakt bij wijlen met eene kracht, den volken waardig, bij welke de dorst naar eerambten eene der heerschende driften is. Eveneens zou men kunnen zeggen, dat zij noch tot gierigheid, noch tot gramschap zijn genegen; en evenwel toonen vele trekken, dat zij zeer baatzuchtig zijn kunnen, en in hunnen toorn zeer verre vervoerd worden.
Ééne deugd, die hun minder mag betwist worden, is de herbergzaamheid, welke zij hartstogtelijk en belangeloos oefenen; niet, evenwel, omdat zij geheel belangeloos zijn. In tegendeel, geen gesprek voeren zij, geenen stap doen zij, die niet eenig onmiddellijk of afgelegen voorwerp ten oogmerk hebben; en, in dit opzigt, behoeven zij voor de afgerigtste volken niet onder te doen. Gelijk, bij sommigen der laatstgenoemden, de eere niets meer dan een bloot woord is, wanneer daaraan niet eenig voordeel is verbonden, en de schande, die zonder ligchamelijke smarten hen treft, voor hen niets afschrikkends heeft; zoo kunnen zij ook door de vreeze voor strafdreigende wetten alleen in bedwang gehouden worden. Laag en vernederende in hunne eerbetooningen aan lieden, in hoogen rang geplaatst, of omtrent dezulken, van welke zij iets te verwachten hebben, zijn zij aanstootelijk ruw, wanneer zij het straffeloos kunnen wezen. Hunne Vorsten en Grooten, eenige weinigen uitgezonderd, zijn heerschzuchtig en inhalig, tot onbeschaamdheid toe, omtrent de buitenlanders, die zaken met hen hebben uitstaan, en onmagtig zijn om zich bij hen geducht te maken; en men mag wel denken, dat, in zulke gevallen, de geringen in de voetstappen hunner doorluchtige voor- | |
| |
gangeren treden. Eenige hoedanigheden, evenwel, dienen ter voordeelige onderscheidinge van dit volk, 't welk in vele opzigten nog in zijne kindschheid is. De Kalmukken zijn bestendig vrolijk van aard, en wanneer men hun slechts om beuzelingen vraagt, zijn ze zeer gedienstig. Buitensporig beminnen zij hunne kinderen; en lief hebbender echtgenooten zijn er niet, wanneer hunne vrouwen zeer vruchtbaar zijn.
Ligt laat het zich bezinnen, dat de eigenlijk genoemde wetenschappen bij de Kalmukken weinig opgangs gemaakt hebben. Nogtans is de Geneeskunde hun niet onbekend; zij staat bij hen onder de bescherming eener bijzondere godheid. Zeer handig zijn ze in het genezen van beenbreuken; en de Vee-artsenijkunde is hun niet onbekend. Wat hunne Geneesheeren betreft, hoewel zij hunne geleerdheid uit dikke boeken halen, hoewel de deftige en ingespannen wijze, waarmede zij den pols voelen en het water beschouwen, hun veel aanziens geve bij hunne onkundige landgenooten, zijn hunne middelen ter genezinge nog zeer bepaald; althans hebben zij verstands genoeg om zeer karig te zijn met geneesmiddelen, en een goed diëet onder de krachtdadigste hulpmiddelen te tellen. Tot nog toe bezitten zij geenerlei behoedmiddel tegen de verwoestingen der kinderziekte, van welke het opkomen moeijelijker is bij de Kalmukken, dan bij andere volken, ter oorzake van de dikheid hunner huid. De kwakzalvers hebben zich op de genezing van eene andere, minder onschuldige en niet minder geduchte ziekte toegelegd, en zij bewerken dezelve dikmaals met een middel, van hetwelk onze Europesche Artsen veelligt de proeve niet zouden durven nemen, indien zij er al geloof aan sloegen; ik bedoel het inwendig gebruik van vitriool, in sterke giften van elf greinen en nog meer. De Heer bergmann had eenen Kalmuk gezien, die zich aldus in vier dagen had genezen, door 's morgens en 's avonds eene dier giften in te nemen. De genezing was pijnlijk geweest; doch weinige van deze soort slagen zoo spoedig. Hij voegt er nevens, dat de vrouwen, welke op deze wijze eenmaal zijn genezen, voor altijd onvruchtbaar zijn.
Van de Tijdrekening der Kalmukken zullen wij slechts het volgende aanteekenen. Ieder der twaalf uren, zoo van den dag als van den nacht, is bij hen meer of minder lang, naar gelange van het jaargetijde. Even als de Gal- | |
| |
liërs, volgens cesar, en de Germanen, volgens tacitus, bepalen de Kalmukken zeker tijdverloop volgens het getal der nachten, en niet dat der dagen. Zij rekenen niet bij zonne-, maar bij maan-jaaren; en om het evenwigt tusschen beiden te herstellen, hebben zij om de drie jaren eene tusschenmaand. Eindelijk geven zij den naam van eenig dier aan elk der twaalf jaren van hunnen omloopstijd, aan iedere der twaalf maanden van hun jaar, aan elken dag van hunne maand, en aan ieder uur van hunnen dag. Deze vermenging in de wijze van hun tijdmeten, en van de aanduiding der onderscheidene smaldeelingen, toont zekerlijk geene groote vorderingen in de wetenschappen; doch onderstelt evenwel eene zekere handigheid in het rekenen, en eene vrij groote inspanning der aandacht.
Met dusdanige hoedanigheden, bij eene diepe onkunde gepaard, moet de Starrewigchelarij bij de Kalmukken in eere zijn. Geene daad van belang wordt er ondernomen, zonder alvorens de starrewigchelaars te hebben geraadpleegd, die zelven met oude boeken te rade gaan, in welke de hieroglyphische droomerijen hunner voorouderen staan opgeteekend. |
|