| |
Iets over de Aziatische vrouwen.
(Uit het Engelsch.)
Zeer overdreven zijn de algemeene berigten wegens de slavernij, waarin de Aziatische vrouwen leven; men gelooft, dat zij, geenerlei gezag hebbende in hare huizen, er ook in geen aanzien zijn, en haar stand weinig van dien van slavinnen verschilt. Maar men moet onderscheid maken tusschen hetgene met de zeden des lands in verband staat, en tusschen hetgene men oneigenlijk dwingelandij der mannen noemt.
Uit het weinige verschijnen der Aziatische vrouwen buiten hare huizen moet men niet besluiten, dat zij slavinnen zijn. Men bedriegt zich, wanneer men denkt, dat deze afzondering haar lastig valt: het menigvuldige zittende werk, hetwelk zij zich weten te verschaffen, laat haar zoo min de mogelijkheid, als den lust, om, even gelijk de Europe- | |
| |
sche vrouwen doen, langs de straat te drentelen en openbare plaatsen te bezoeken.
Aan de vrijheid, welke de beide seksen genieten, om elkander over en weder te zien, moeten, ongetwijfeld, de bevallige manieren worden toegeschreven, welke de volken van Europa kenmerken; doch deze vrijheid heeft ook hare nadeelen.
Eene der voornaamste oorzaken van de gemeenzaamheid der beide seksen in Europa zijn de geringere bezittingen, welke slechts een klein getal mannen in staat stellen, om zulk eene menigte van woonvertrekken te hebben, en zulk een talrijken stoet van bedienden te houden, dat de man en de vrouw hetzelfde huis kunnen bewonen, zonder altijd bij elkander te wezen. In Azië, daarentegen, is een huis in tweeën verdeeld; de vertrekken, voor de vrouwen bestemd, en de Murdanah, of de vertrekken der mannen. De vrouw, van hare slavinnen en bedienden omringd, rekent niet op het gezelschap van haren man; zij ziet hare vriendinnen, geeft of ontvangt bezoeken, zonder dat hare vrijheid ergens door belemmerd worde. Zelfs mag zij hare buren van de andere sekse zich, indien zij bejaard zijn, en, in haren palanquin besloten, zich vermaken in de tuinen, welke de groote steden omringen, muzikanten en dansers bij zich doen komen. Zoo groot is het gezag, 't welk de vrouwen in hare huizen oefenen, dat al wat hare mannen bezitten te harer beschikkinge staat, en dat zij het in hare magt hebben, de vruchten des arbeids van het geheele leven in een enkelen dag te verspillen. Somtijds heeft men vrouwen van al het vermogen voor haarzelve en hare kinderen zich zien verzekeren, en aan haren man, op deszelfs ouden dag, slechts een jaarlijksch onderhoud toeleggen.
Onder een brandenden hemel hebben de Aziatische niet, gelijk de Europesche vrouwen, zoo veel ligchaamsbeweging noodig, als een bijkans altijd vochtig en koud luchtgestel medebrengt.
Eene aanhoudende gemeenzaamheid tusschen de twee sek- | |
| |
sen zoude veel ongemaks veroorzaken in het Oosten, alwaar de bevolking uit verschillende natiën is zamengesteld. Deze verscheidenheid van zeden en gebruiken zoude, ongetwijfeld, het zedebederf, 't welk aldaar heerscht, vergrooten. Voordat de Muzelmannen den Indostan, om zoo te spreken, overrompeld hadden, werden de vrouwen niet opgesloten; nog heden ten dage zijn zij, in de meeste Indische dorpen, niet aan de nieuwe inrigtingen onderworpen.
De noodzakelijkheid, in welke de Europesche vrouwen zich bevinden, ten minste eene oppervlakkige kennis van zaken zich eigen te maken, om in de werkzaamheden harer mannen te deelen, brengt het mede, dat de beide seksen elkander telkens zien; maar in Azië rusten op de vrouwen geene andere pligten, dan die der opvoeding van hare kinderen.
In deze landen is de rust eene behoefte. Daarenboven zoude eene vrouw, door in het openbaar te verschijnen, vreezen voor mishandeling door het talrijke gepeupel, van hetwelk de straten krielen. Dit gebruik, van niet onverzeld in het openbaar te verschijnen, is aan Azië niet bijzonder eigen: want ook in Engeland, en vooral te Londen, kan geene vrouw, zelfs niet van middelbaren rang, op straat komen, zonder van een knecht gevolgd te worden.
In weerwil der Veelwijverij, aan de mannen in het Oosten geoorloofd, maken deze gebruik van de vrijheid, hun door de wet toegestaan, om eene bijzit te houden; doch zij leeft niet als slavin in het huis des wettigen echtgenoots; men geeft haar een afzonderlijk huis, en de man vervoegt zich ter sluik bij haar. Deze soort van vrouwen kan zich niets van de regten der wettige echtgenoote aanmatigen: want, hoewel zij en hare kinderen tot erfgenamen worden aangesteld, daar de echte vrouw nooit zich in het huwelijk begeeft, zonder dat haar een rijkelijk weduwgoed wordt toegelegd, wordt al wat de man, bij zijn overlijden, nalaat, tot het betalen van dat weduwgeld besteed; niets bijkans schiet er voor de erfgenamen over.
| |
| |
Voor het overige bedienen zich niet alle mannen van het voorregt, welk hun de wet vergunt. Onder de duizend mannen zullen er misschien vijftig zijn, die eene of twee, en tien, die drie of vier vrouwen hebben. Het is een spreekwoord onder de Indianen, ‘dat men gemakkelijker met twee tijgerinnen, dan met twee vrouwen kan huishouden.’
De mannen alleen hebben het regt om eene echtscheiding aan te gaan; dit voorregt wordt hun door de wet verleend. Indien de vrouw eene zware misdaad begaan hebbe, welke de echtscheiding na zich sleept, wordt zij, met toestemming harer bloedverwanten, daarover door de overheid gestraft. Is, daarentegen, de misdaad gering, dan oefent de man de straffe, welke hij doet bestaan in het voor altoos verlaten van het woonvertrek zijner vrouwe, en zich in het zijne af te zonderen. Indien, echter, de man, om zich van zijne vrouw te ontslaan, haar t' onregt beschuldige, wordt hij gestraft; hij wordt tot 's lands werken veroordeeld, of om de wapens te dragen, terwijl de vrouw het overschot harer dagen in rust en vrede doorbrengt. In geval van echtscheiding, blijven de jongens bij den vader, en de meisjes bij de moeder.
Intusschen zijn er zekere omstandigheden, in welke ook de vrouwen de echtscheiding kunnen eischen en verkrijgen, in weerwil harer mannen; bij voorbeeld, wanneer zij kunnen bewijzen, dat hij haar eenige levensnoodwendigheden onthoudt, of dat hij zijnen tijd en zijne zorgen tusschen zijne vrouwen onregtvaardig verdeelt. Zonderling is het, dat de getuigenis eener vrouwe voor het geregt niet kan volstaan dan ten overstaan van vier getuigen, terwijl de getuigenis van twee mannen genoeg is om eene aanklagt te doen gelden. Na het overlijden harer mannen leggen de vrouwen alle tooisels af, verschijnen niet bij openbare feesten, en veroordeelen zich tot eene altoosdurende afzondering. Het is te denken, dat vreeze voor opspraak zoo zeer, als droefheid, haar daartoe doet besluiten.
Meer driftig dan verstandig is de liefde der vrouwen
| |
| |
voor hare kinderen. Niet alleen weigeren zij, zich van hen te scheiden, om hen ter school te zenden, of te laten reizen; maar ook, wanneer dezelve ziek zijn, raadplegen zij geene geneesheeren, en laten, door een' kwalijk beredeneerden ijver, hun eene menigte geneesmiddelen gebruiken, dikmaals meer schadelijk dan heilzaam. De gewoonte verleent haar de vrijheid, voor hare kinderen den godsdienst te verkiezen, aan welken zij den voorrang geven. Indien de man, om een kind uit te huwen, eene keuze doe, welke zijner vrouwe niet behaagt, kan het huwelijk geenen voortgang hebben. Zelden beminnen de kinderen hunnen vader, welken zij als eenen dwingeland beschouwen, ter oorzake van de opvoeding, welke hij hun wil geven; gemeenlijk volgen zij den godsdienst hunner moeder, welke zij als hunne natuurlijke beschermster aanmerken, en veroorloven zich duizend spotternijen met den godsdienst van hunnen vader, zelfs in zijne tegenwoordigheid. - De vrouwen voeren een volstrekt gezag over de huisbedienden. Wanneer deze eenig gedeelte van hunnen pligt verwaarloozen, zullen zij eerder van hunne meesteres, dan van hunnen meester vergiffenis verzoeken. De slaven, aan de zenana, of de vertrekken der vrouwen, verbonden, slijten somtijds hun geheele leven in het huis, zonder den man gezien te hebben. Sommigen hunner hebben hem nooit ergens in gediend; anderen hebben hem nooit toegesproken. De vrouw alleen kan hen laten gaan: zoo gewoon is zijn aandeze heerschappij, dat de klagten, door den man tegen de bedienden ingebragt, als zoo vele aanprijzingen zijn bij de vrouw; terwijl, daarentegen, de aanprijzing hunner meesteren hen aan het misnoegen hunner meesteressen blootstelt. Wijd verschilt dit gebruik van hetgene in Engeland plaats heeft, alwaar de vrouwen in het huis van haren echtgenoot leven, even als of zij er op een bezoek waren. Van hier, dat het twee tegen een is, wanneer aldaar man en vrouw overhoop liggen, dat de vrouw
zal uitgaan, en bij hare bloedverwanten of vrienden het middagmaal gaan houden; terwijl, daarentegen, in Azië de man elders zal gaan eten:
| |
| |
want de keukengereedschappen zijn niet bij de vertrekken der mannen. De opperheerschappij in hare huizen voerende, plagen de vrouwen hare mannen onder het geringste voorwendsel; een voorregt, hetwelk als een van de regten der schoonheid wordt aangemerkt. Indien eene vrouw het oefenen van dit regt verzuime, verliezen hare bevalligheden welhaast hare waarde in de oogen van haren echtgenoot. Wanneer eene vrouw een bezoek bij haren vader is gaan afleggen, zal zij niet te huis komen, dan nadat haar man eenige malen naar haar gezocht heeft, en zij volkomen verzekerd is, dat zijn vruchteloos zoeken hem verdriet. Is de maaltijd opgedischt, zij verschijnt niet bij hem aan tafel, dan nadat hij eenigen tijd op haar gewacht heeft en alle schotels zijn koud geworden; eveneens handelt zij bij het te bed gaan. Geduld is derhalve het lot des echtgenoots; en dit lot draagt hij met vermaak. Men heeft vrouwen gezien van de uitstekendste schoonheid, aan hare mannen teeder verknocht, altijd gereed om dag en nacht hare onderwerping te betoonen, die, omdat zij grillig noch luimig waren, moesten achterstaan voor slimmer mededingsters, welke geene andere verdienste bezaten dan de kunst om de slagtoffers harer grilligheid te kunnen plagen.
[Zou het alleen in het Oosten zijn, dat het onschatbaar voorregt der vrouwen, om hare echtgenooten door grilligheid te plagen, wordt geoefend?] |
|