| |
Vervolg van den derden brief van Philalethes aan Euleptos, over het dierlijk magnetismus.
(Zie bl. 725.)
Wanneer wij nu den invloed der verbeeldingskracht, als eene wijziging van het zenuwleven, gadeslaan, en haar zelve, als eene der verbindende schakels tusschen zin en ziel beschouwende, genoegzaam vermogen toekennen, om zich aan den hoogeren invloed van den wil te onttrekken; eigenmagtig schijn en wezen ondereen te mengen; met 's menschen voorstellingen te spelen; dezelven te doen afdwalen van het spoor der wezenlijkheid; zijne daden, wat meer is, te regelen, en zijne meeningen onafhankelijk te maken van den wettigen invloed der onfeilbare rede: dan kan het ons niet meer vreemd voorkomen, dat de sterveling soms eene schaduw najaagt en het standpunt der waarheid verliest; dat hij hersenschimmen opspoort en het wezen der
| |
| |
zake achter zich laat; dat hij een wolk wil omvatten en eerst in de verte poogt te bereiken, wat reeds in hemzelven gelegen is. De verbeeldingskracht, vooral wanneer zij lijdend is, d.i., het redespoor te buiten gaande, zich aan den noodzakelijken invloed van den wil onttrokken heeft, oefent een overheerschend vermogen uit over zin en ziel. Van daar de voorbeschiktheid van voor magnetismus vatbare voorwerpen, en de eenvoudige verklaring van die eerste bron, waaraan wij deszelfs veelsoortige verschijnselen willen hebben toegekend! Aan langdurige en slepende zenuwkwalen onderhevig, kan het gevoel den lijder niet meer tot een' onbedriegelijken maatstaf verstrekken aangaande den toestand zijns levens. In duizenderlei gedaante openbaart en wijzigt zich de zenuwkwaal; vruchteloos heeft de arts tot hiertoe alle middelen tot redding beproefd, te vergeefs de lijder zelf alles in het werk gesteld, om uit dien doolhof van zenuwverwarring en zinbegoochelende gewaarwordingen te geraken; lusteloosheid, als een gevolg van beurtelingsche spanning en ontspanning, mismoedigheid wegens een tot dus ver te leur gesteld verlangen en eene mislukte verwachting op beterschap, overmeestert zijne ziel; aan zijne eigene gewaarwordingen overgelaten, door de natuur zijner ziekte onvatbaar voor de genoegens van een' gezelligen omgang, of daardoor als 't ware verbannen uit den kring der menschelijke zamenleving, overweldigen hem de treurige aandoeningen eener zwartgallige naargeestigheid, en nadert hij meer en meer het droevige standpunt van waan, inbeelding en vertwijfeling. Zoo lang het lampje der hoop den beklagenswaardigen nog voorlicht, verlaat hem het geruststellend vertrouwen op de mogelijkheid zijner herstelling niet; maar als van uit eene onafzienbare verte verwacht hij hulp, en den eenvoudigen raad van een kundig en opregt geneesheer waarde toe te kennen, daartoe is zijne spoorlooze fantasie al te zeer bedorven. In de tempels der oude
Egyptenaren vonden dergelijke ongelukkigen, hypochondrieke mannen en hysterieke meisjes, door tusschenkomst eener ontvlamde verbeeldingskracht, vaak hulp en redding; het vermoeden van
| |
| |
een dollen honds- beet heeft men soms door geheimzinnig religieuse middelen, door de gewonde plaats te bestrijken met gewijde reliquien, krachtdadig verholpen. De ondervinding levert tallooze voorbeelden op van den invloed, dien eene vooringenomen verbeelding op het menschelijk ligchaam oefent; en het is hier, mijn vriend! dat zich een nieuw bewijs voor deze stelling aan onze opmerkzaamheid vertoont. Stel u eens voor eene lijderesse met zoodanigen gevoelig-dweepachtigen aanleg, sedert geruimen tijd aangedaan door hysterieke toevallen; zie haar bleek gelaat, haar kwijnend oog, hare, naar mate ligchaamskrachten (organieke) dalen, toenemende gevoeligheid of zenuwkracht! Alles nu (zoo als het doorgaans heet) beproefd zijnde ter herstelling, wordt zij op de geheimzinnige werking eener haar onbekende geneeswijze opmerkzaam gemaakt. De hoop, die, te midden der kwellendste rampen, nog altoos bezielende vonk van ons aanzijn; het voedsel, dat hare zwakke en lijdende verbeeldingskracht, niet meer onderworpen aan den invloed van verstand en wil, in het onbegrijpelijke van zulk eene behandeling vindt; het geloof aan bovennatuurlijke oorzaken van het bestaan harer kwaal; de drang, dien zij gevoelt, om ook bovennatuurlijke middelen te harer verwijderinge aan te wenden: dit alles ontlokt aan de ziekelijk gespannen snaren harer gevoeligheid alreeds geheel andere toonen, en doet haar reeds bij voorraad veranderingen bespeuren, waarvoor het gestel sinds lang niet meer is vatbaar geweest. De dag, het uur genaakt, waarop die onbegrijpelijk duistere cuur zal worden in 't werk gesteld; de magnetiseur verschijnt; diepe ernst rust er op zijn gelaat, en geheimzinnigheid is op zijn voorhoofd te lezen; zijne statige houding, de slechts door weinige vragen en een zacht vleijend (insinuant) geluid afgebroken stille, kortom, alles praedisponeert de lijderesse alreeds zoodanig,
dat de daarop volgende behandeling, op zichzelve buitendien reeds werkzaam genoeg om het proces van 't leven te veranderen, merkbare verschijnsels moet te weeg brengen. Van daar het vaste geloof, dat de magnetiseur
| |
| |
eischt, of, bij gebreke van dien, althans volstrekte onkunde van de zaak. In het laatste geval is het ook dan nog tijd genoeg om 's lijders verbeeldingskracht op te wekken, en, zoo al die meer geestachtige snaar weigeren mogt den vereischten klank van zich te geven, dan komt den behandelaar nog tijdig en krachtdadig genoeg soms de invloed zijner beademing, betasting, bestrijking enz. te pas; welk een en ander, ingevolge bekende physiologische wetten en de opvolging, welke tusschen 's menschen zinnelijk en redelijk bestaan plaats grijpt, genoegzaam in staat is bij sommigen blijkbare veranderingen te verwekken. En mogt ook dit laatste mislukken, dan was bij den magnetiseur geene toereikende overmaat van werkzaamheid of vloeistoffe, (gij begrijpt wel, dat het ensemble van 't magnetisch proces op eene lading en ontlading dier quasi stof neêrkomt, waarbij het evenwigt tusschen den magnetiseur en den gemagnetiseerden zoodanig hersteld wordt, dat de eerste zijne praeponderantie aan laatstgemelden meêdeelt!) of wel eene niet genoegzame mate van sterkte en gezondheid, of wel niet de vereischte jaren der ontwikkeling, of geene gezonde en sterke ziel, eene verhitte, wellustige verbeelding, te weinig vastheid van karakter, te weinig ijver, kalmte en bedaardheid, een te zwak geloof, een te wankelbare wil, - of er was bij den gemagnetiseerden een antimagnetische aanleg aanwezig!
Wat al deuren en deurtjes ter retraite, en hoe diepe menschenkennis en welgegrond vertrouwen op de bekrompenheid van 't menschelijk verstand verraadt niet geheel dit stelsel! - Heb nog een weinig geduld, euleptos! eer ge u over mijne langwijligheid ergert; uw beklag mogt anders nog meer te pas komen. In waarheid, mijn vriend! ik kan het niet helpen.
Heb ik den invloed der verbeeldingskracht, als eene voorbeschikkende oorzaak der magnetische verschijnselen, aangevoerd, de eenzelvigheid van den prikkel, dien de magnetiseur aanwendt, verklaart ons niet minder de toedragt der zaak. De verbeeldingskracht tot de voorbe- | |
| |
schikkende oorzaken dier verschijnsels gerangschikt hebbende, willen wij de twee navolgende voorwaarden tot de gelegenheids-oorzaken (causae occasionales) tellen. - Wanneer een en dezelfde prikkel gestadig en zonder tusschenpoozing op de prikkelbaarheid, (op de organische vezel) en langs dien weg op de gevoeligheid (de zenuwvloeistof, in de peripherische uiteinden der zenuwen bevat) werkt, wordt de vatbaarheid om aangedaan te worden, zoo wel in de vezel als in de zenuw gelegen, langs hoe meer verminderd, en eindelijk ganschelijk uitgedoofd. Het zijn de zintuigen van 't gezigt, 't gevoel en 't gehoor in 't bijzonder, die eene gestadige verandering en afwisseling, wat aangaat den aard van den prikkel, vorderen. De monotonie eener langwijlige predikatie, het gestadige ruischen van een nabijzijnd stroomend water, de eenzelvige beweging van een' slinger voor ons gezigt, het heen en weder draaijen van een' vinger voor ons oog, de onveranderlijk vaste en gelijkmatige aandoening eener zacht zinnelijke betasting; dit alles is voedsel voor onze opwekbaarheid, slechts gedurende eene korte poos. Het ligchaam, echter, als ware 't, vrijgesteld zijnde van alle andere prikkels, en eeniglijk de veranderingen ondergaande, door een zelfden qualitatieven, d.i. een op bijzondere plaatsen werkenden prikkel te weeg gebragt, verliest voor eene wijl deszelfs vatbaarheid voor uitwendige aandoening; de opvolging, welke tusschen eene behoorlijk uitwendige aandoening en inwendig besef behoort plaats te grijpen, is afgebroken, en het ligchaam wordt
eindelijk onttrokken aan de willekeurige werking der ziel, voor zoo verre die in eene terugwerking op den, van buiten af aangevoerden, prikkel bestaat. Zie daar dan al staande de eerste manoeuvres van den magnetiseur genoegzame aanleiding tot die geringe opwekking en daarna dat verlies van energie of levenswerkzaamheid, hetwelk men bij den gemagnetiseerden bespeurt, en hetwelk zigtbaar is in de twee eerste graden der magnetische verschijnsels, wier meer bijzondere tentoonstelling en verklaring, volgens de theorie van den slaap, ik daarna zal op mij nemen.
| |
| |
De zinnelijke betasting, eindelijk, als eene tweede gelegenheidsoorzaak dier onverklaarbaar voorkomende teekens, berokkent insgelijks, en op dezelfde wetten van prikkel en opwekbaarheid, den magnetischen slaap cum annexis. Zoo waar het is, dat de verbeeldingskracht de gevoelvatbaarheid verhoogt, en de eenzelvigheid der behandeling gebrek aan energie en eene verbroken betrekking met de buitenwereld te weeg brengt, en het leven met bewustzijn als ware 't meer concentreert; zoo waar is het ook, dat het quantitatieve van den prikkel, als zich volstrekt rigtende en bepalende naar mate van de min of meer gespannen gevoelssnaar, het overige daartoe bijdraagt. Heeft de magnetiseur door eene eenzelvige betasting, door zoo veel mogelijk onttrekking van alle overige prikkels aan het ligchaam, door den lijder te noodzaken zich alleen met zijne gedachten tot hemzelven te bepalen; heeft hij, door de gelijkmatige aanraking van sommige bijzonder gevoelige plaatsen, den mensch, om zoo te spreken, in staat gesteld om alleen en bij uitsluiting acht te geven op die, voor hem eenig merkbare, verandering, in zijn zenuwgestel te weeg gebragt; de hoeveelheid dier betasting, de zachtere of sterkere drukking of wrijving, de kortere of langere duur der behandeling, met één woord, het quantitatieve, wijzigt voorts en vermeerdert of verandert het uitwerksel. In dier voege dan is de eenzelvigheid van den prikkel toereikende om den mensch in een' staat van sluimering te brengen, en de betrekking, waarin zijne uitwendige zinnen staan tot voorwerpen rondom hem, of liever zijne objectieve bewustheid, te verminderen; terwijl de voortdurende zinnelijke prikkel der betasting enz. verhindert, dat die betrekking ganschelijk of voor een langen tijd ophoudt: wordende 's menschen opwekbaarheid, in gevolge alle
bekende wetten van 't leven, na eene korte poos weder geheel hersteld, en, bij eene voortdurende gestadige prikkeling, de werkzaamheid van ziels- en ligchaamskracht buitengemeen en ecstatisch verhoogd. Heeft de eenzelvige prikkel eene kunstmatige sluimering, een' kunstigen slaap eindelijk doen geboren wor- | |
| |
den; die slaap, geenszins een gevolg zijnde van behoefte of een uitwerksel der natuur, duurt slechts een bepaalden tijd voort. De natuur, nogtans, handhaaft hare regten op het gestel. Niet door eenig narcotisch vergif, of door het bedwelmend vermogen van het heulsap, maar door gebrek aan uitwendige en voortduring van eenzelvige en eenzijdige prikkels in slaap geraakt, is het verband tusschen 's menschen bewustzijn en de buitenwereld ook slechts indirect verbroken. Had de ziel hare ongeschonden werkzaamheid behouden, dan handhaafde die oorspronkelijke kracht zekerlijk een genoegzaam nadrukkelijk vermogen op de organische massa, om de verschijnselen van zenuwleven in volle kracht daar te stellen. Doch, door praedispositie der verbeeldingskracht, door eene willekeurige beperking harer vermogens, door de reflectie van de ziel op zichzelve, (zoo als locke zich zou uitdrukken) oefent dat beginsel vooreerst, en zonder tusschenkomst van prikkels van buiten af, geene genoegzame magt over de dierlijke stoffe uit. De mensch slaapt; - onverschillig of men er magnetisch bijvoege, dan niet; - hij slaapt: doch zijn slaap is een product der kunst, en houdt dien langdurigen, vasten, geregelden en heilzamen loop van den gewonen slaap niet. Nu duren de prikkels van buiten af, welke de magnetiseur op hem te werk stelt, voort: het is die diepe slaap niet, waarover de natuur ten onzen behoeve beschikt, want het dynamisch beginsel blijft werkzaam; de prikkeling, als een gevolg van den prikkel van
buiten af, werkt oorzakelijk op de zenuw-vloeistoffe, en doet althans duistere inwendige gewaarwordingen geboren worden. De magnetische of kunstige slaap in zijn eerste tijdperk staat derhalve gelijk met den natuurlijken slaap in het laatste tijdperk, in de periode der droomen, wanneer de inwendige gewaarwordingen, hoe duister ook, evenwel aan de ziel mededeelen de veranderingen, die het ligchaam door den invloed van uitwendige prikkels, of inwendig dierlijke behoeften, ondergaat. Meer en meer, nogtans, en naar mate het kunstproces van den magnetiseur (de gestadige zinnelijke aanra- | |
| |
kingen, het opwekken der gevoeligheid, het veroorzaken, als 't ware, van een' gevoeligen dampkring rondom den patient) voortduurt, worden de inwendige gewaarwordingen helderder, en deelen met eene minder bedriegelijke zekerheid den toestand des ligchaams aan de ziel mede; het subjectief bewustzijn kenmerkt zich voor de helft reeds in den droomenden toestand des lijders, en de objecten der buitenwereld naderen hem meer en meer in eene kennelijke betrekking. De krampachtige toestand van het organieke leven duurt evenwel nog gestadig voort; het dynamische praepondereert; de aaneenschakeling tusschen dat vrij en dat zenuwleven met het redelijk leven herstelt zich meer en meer; slaapwandeling wordt er geboren; geestachtige opwekking, verrukking, en, wanneer de ziekelijk verhoogde spanning of praeponderantie der aldus uit haren kring gerukte (excentrieke) ziels- en levenskrachten ophoudt, en het evenwigt tusschen de dierlijke massa en het geestachtig beginsel hersteld wordt, ontwaking, d.i. terugkeering tot het standpunt der werkelijkheid, en ganschelijke uitputting.
Zie daar, mijn vriend! de oppervlakkige schets van 't magnetisch proces, als berustende direct op de hoedanigheid en hoeveelheid van kunstmatige prikkels, werkende op eene daartoe geschikte of voorbereide opwekbaarheid. Gaarne wil ik mij verledigen, het belangrijk punt van den magnetischen slaap, als zich vertoonende in zes periodes, van graad tot graad na te gaan, en meer in 't bijzonder bij elk derzelven te vertoeven.
Ik heb mijn' brief welligt al te lang uitgerekt; doch geloof ik daarvoor bij u ligtelijk verschooning te zullen erlangen. Ik zal derhalve hier niets meer bijvoegen, dan de herhaling dat ik ben enz.
philalethes. |
|