Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 697]
| |
Mengelwerk.Aan den Redacteur van het Tijdschrift van Kunsten en Wetenschappen.Mijn Heer!
In het negende nommer van dit jaar van uw geacht Maandwerk, bij gelegenheid eener beoordeeling van het tweede of laatste Deel van j.c.f. gutsmuths, volledig Leerstelsel van kunstmatige Ligchaamsoefeningen enz., door mijnen kundigen en hooggeachten Vriend jan van geuns vrij uit het Hoogduitsch in het Hollandsch overgebragt en met menig belangrijk eigen werk verrijkt; las ik ten slotte deze woorden: ‘Wij kunnen van deze Voorrede niet afstappen, zonder den Vertaler hartelijk dank te zeggen voor de mededeeling van eenige schoone plaatsen, tot zijn onderwerp betrekkelijk, uit eene Overzetting van homerus, door wijlen den letterlievenden en kundigen Dr. h.g. oosterdijk, zijn Eerw. door den Heer j. de vries ten gebruike ter hand gesteld. Elk onzer Landgenooten, die prijs stelt op fraaije Vaderlandsche voortbrengselen, en die tevens de beoefening en navolging der Ouden voor onmisbaar houdt, zal gewis met den Eerw. van geuns verlangen, dat een zoo uitgebreid, en tevens zoo welgeslaagd werk, als de Vertaling der Ilias en Odysséa door den Heer oosterdijk, spoedig in zijn geheel het licht zie. Mogen wij daartoe den Heer de vries, (waarschijnlijk bezitter, of althans bewaarder, van dezen letterschat) in naam zijner zucht voor de Vaderlandsche Dichtkunde, uitnoodigen!’ Ik rekende mij verpligt, een enkel woord tot opheldering van U en den Lezer, over dit inderdaad voortreffelijk werk van den geleerden oosterdijk, te geven, en voorts te ontvouwen de reden, waarom deze vertaling van den Ilias | |
[pagina 698]
| |
zoo wel, als van de Odysséa, door mij niet wordt of is aan het licht gebragt. Hieraan wil ik thans voldoen, en kies daartoe natuurlijk uw Tijdschrift. Geen dag verloopt, dat ik niet met den grootsten eerbied, achting en liefde denke aan mijnen uitmuntenden Oom en weldoener, jeronimo de bosch, wiens leven voor velen eene gedurige bron was van ware wijsheid, menschenliefde, smaak en kennis; wiens dood mij beroofd heeft van den trouwsten vriend, raadsman en geleider; zoodat ik dagelijks meer en meer zijn verlies gevoele en betreure. Deze nooit te vergeten man gaf mij, eenige jaren vóór zijnen dood, dit handschrift van oosterdijk, met last, het liefst niemand mede te deelen. Dit werk bestond in eene vertaling van den Ilias en de Odysséa in Hollandsche verzen, voorasgegaan door een breedvoerig leven en beoordeeling der gedichten van homerus, benevens aanmerkingen op de drie eerste boeken van den Ilias. Groot genoegen vond ik in deze overzetting, en deelde zulks mijnen Oom mede, die in den lof van oosterdijk in het algemeen uitweidde, en mij het handschrift van de op gelijke wijze vertaalde Lierzangen van horatius, door denzelfden zijnen vriend, zien liet. Ik sprak van uitgeven; waarop hij dadelijk antwoordde, dat zulks van den horatius mogelijk was; doch dat hij zijne red nen had, dit thans niet te willen doen, omdat de Heer van winter, wiens overbrenging hij nog boven deze van oosterdijk stelde, zulks toen onlangs verrigt had, en hij met het vermenigvuldigen der vertalingen niet veel op had; maar dat hij omtrent den homerus schriftelijken last had, dat men dezen niet mogt uitgeven; en dat hij daarom, willende getrouw aan zijn woord, en gerust zijn, dat zulks niet na zijnen dood geschiedde, mij het handschrift had ter hand gesteld. Intusschen sleet ik menig aangenaam uur in het lezen van dit belangrijk werk, en meende er iets getrouws, stevigs en eenvoudigs in te vinden, dat ik in andere proeven van vertalingen uit homerus miste. Een- | |
[pagina 699]
| |
maal door mijnen Oom verzocht, eene nog openstaande beurt in ons geliefd ConcordiaGa naar voetnoot(*) te vervullen, vroeg ik de toestemming, om het zesde boek van den Ihas van oosterdijk te mogen voorlezen, hetwelk hij mij toestond, en hetgeen ik met eene korte inleiding over homerus en oosterdijk volvoerde; terwijl dien avond oosterdijk's lof en de onnavolgbare schoonheden van homerus het leerzaam onderhoud na de verhandeling uitmaakten, waarin mijn Oom, gelijk men denken kan, met warmte deelde. Na het overlijden van den braven man, vond men onder zijne papieren dit eigenhandig briefje van oosterdijk, in zijn geheel en letterlijk dus luidende: ‘Omtrent het verkoopen van mijne bibliotheek plege mijne vrouw raad met den Heer hieronymus de bosch, die mij beloofd heeft daarin haar te willen bijstaan. Mijn vertaalde horatius worde aan den Heer hier. de bosch gegeeven, om te zien of dezelve, zo onbeschaafd hij ook nog moge weezen, verdiene uitgegeeven te worden, en zo ja, wordt die Heer verzocht daarover het opzicht op zich te neemen, gelijk hij mij bij mijn leven zich daartoe niet ongenegen betoond heeft. Alle mijne andere vaerzen, welke men vinden moge, Latijnsche, Nederduitsche, gedrukte of ongedrukte, worden allen aan dien Heer afgestaan; terwijl ik hem ook de vrijheid geeve om daarvan uittegeeven, wat hem goeddunkt. Alleen begeer ik, dat er nooit iets in het licht kome van mijnen vertaalden homerus, ten ware alleen van de eerste vijf of zes boeken van den Ilias, voor zo verre men zien kan, dat ik die nader onder handen heb gehad. | |
[pagina 700]
| |
De redevoeringen, welke ik in de Genootschappen Concordia et Libertate en Diligentiae omnia gedaan heb, begeer ik dat nimmer uitgegeeven worden. Aan den Heer hieronymus de bosch worde tot een gedachtenis uit mijne bibliotheek gegeven, Dioscorides apud Aldum in folio, zijnde gebonden bij Ekstrom in een Franschen band.’ Dit helderde mij veel op, en deed mij omtrent de eerste boeken niet zoo achterhoudend zijn als bij het leven van den Heer de bosch Echter ik weet niet, wat mij van de uitgave ook van deze boeken steeds wederhouden hebbe; het zij dan de voorwaarde, waarop zij mij toch werden ter hand gesteld, het zij de weinige geschiktheid van andere omstandigheden, en drukke bezigheden; ik gevoelde te dien opzigte steeds eene huiverigheid, welke ik gehoor zal geven tot zoo lang ik deswege anders zal gevoelen, achtende hieromtrent aan niemand eenige rekenschap verpligt. Deze huiverigheid was echter niet van dien aard, dat ik niet aan dezen of genen Vriend wel eens een gedeelte voorlas, of een enkel stuk tot bijzonder gebruik mededeelde; en ik maakte dus ook geene zwarigheid, mijnen Vriend van geuns, op zijne aanvrage, de verzochte en in het Tijdschrift overgenomene regels te laten afschrijven. De eervolle melding, door den Heer van geuns en den steller der voormelde Recensie, van oosterdijk's werk verdient belooning. Dit mijn schraal berigt, waardoor echter de belangstelling der Lezers voor deze vertaling zal zijn opgewekt, eischt vergoeding. De zeldzame verdiensten van oosterdijk hebben regt op de algemeene lofspraak. Welaan! ik geef hier het zesde boek van den Ilias tot eene proeve. Ik heb dit boek gekozen, omdat zulks door mij toch reeds door voorlezing aan anderen is medegedeeld, omdat het meest bekend is en allerbelangrijkst in zichzelve. Mijne Vrienden, de Heeren bilderdijk, siegenbeek en van 's gravenweert, hebben dit zelfde boek mede overgebragt. Het is mij vergund geweest, die vertalingen te zien. Mogten ook deze eerst- | |
[pagina 701]
| |
daags in het licht verschijnen, en alzoo meer kundigen deze vier verdienstelijke vertalingen vergelijken, en kiezen! Ik geef hier die van den kundigen oosterdijk, en noem mij Uwen dienstwill gen Lezer,
jeronimo de vries. Amsterdam, 10 Oct. 1813. |
|