Trekken van dieren.
Het is in de Fransche kostscholen gebruikelijk, het uur van den maaltijd door het luiden van een klokje aan te kondigen. De kat uit een dezer huizen, die haar dinér in de eetzaal nooit vond dan wanneer ze dit luiden gehoord had, liet niet na, daarop oplettend te zijn. Het gebeurde op een' dag, dat men haar in eene kamer had opgesloten; en te vergeefs voor haar had de klok geluid. Eenige uren daarna uit hare gevangenis verlost zijnde, deed haar de honger terstond naar de eetzaal snellen; dan, zij vond er niets. Midden op den dag hoort men luiden; men wil weten, wat het is; men vindt de kat aan de klok hangen, en dezelve, zoo veel zij kon, in beweging brengen, om een tweede middagmaal te doen verschijnen!
Nagenoeg hetzelfde had plaats met een hond, dien men in eene geestelijke broederschap had opgenomen. Zij, die, tot dezelve behoorende, te laat kwamen om hun middagmaal te nemen, trokken aan een schelletje, en de kok reikte hun hunne portie, door middel van een ronddraaijend bord, dat men in de godsdienstige gestichten in Frankrijk een tour noemt. De hond was oplettend op alle deze bewegingen, omdat men hem doorgaans eenige beenen ten beste gaf, op welke hij zich onthaalde. Op zekeren dag niets hebbende kunnen meester worden, begrijpt hij, zelf met zijn bek aan de schel te trekken. De keukenjongen, denkende dat het iemand van de broederschap was, steekt eene portie door; de hond blijft niet in gebreke, dezelve spoedig binnen te slaan. Dat spel gelijkt hem; hij herhaalt het des anderen morgens, en, zeker van zijn deel, maakt hij geen' mensch meer zijn hof. Intusschen brengt de kok, die verscheiden keeren bemerkt had, dat men hem eene portie te veel vroeg, zijne klagten uit. Men doet onderzoek, men bespiedt, men betrapt ten laatste den guit, die niet altijd wachtte tot al de personen der broederschap hunne portie hadden, om de zijne te vragen. Men bewonderde de geslepenheid van het dier; en, om hem niet te berooven van de vrucht zijner schranderheid, hield men aan, hem zijn deel toe te steken, hetgeen men zamenstelde uit al wat op de borden was overgelaten.
Coste, de vertaler van locke, spreekt van een hond,