Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschouwing van de tentoonstelling der kunstwerken van nog in leven zijnde Hollandsche meesters, in september en october 1813, te Amsterdam.(Medegedeeld door een' Liefhebber.)
Bespieding der eenvoudige natuur in haren ganschen rijkdom, begluring van hare diepstverborgene schatten, innemende bevalligheid, verscheidenheid, naauwkeurigheid, geestig vernuft, oorspronkelijkheid; en dit alles ondersteund door de uitstekendste schildergaven, goed gebruik der kennis van licht en bruin, doorzigtkunde, geestige mengeling van kleuren, goede plaatsing en schikking der voorwerpen: zie daar de schitterende eigenschappen der | |
[pagina 675]
| |
Hollandsche Schilderscholen ten allen tijde, bijzonder in het blinkendst tijdvak dezer en van alle overige kunsten in de zeventiende eeuw. Was er immer hierna een tijdsbestek in dezen lande, waarin de Schilder- en Teekenkunst eene buitengewone hoogte beklom, het was gedurende de laatste dertig jaren, waarin de Schilderkunst, ondanks vele beletselen, met eenen edelen zwier het hoofd moedig opstak, en zich met reden verhief over de vorderingen, door haar gemaakt. Onpartijdigen zullen moeten toestemmen, dat, zoo dwaas het zoude zijn, te willen beweren, dat men nu het schitterendst tijdvak onzer Schilderkunst, of gelijk, of reeds nabij was, zoo ook de opregtheid vereischt te erkennen, dat de allerlaatste jaren der vorige en de eersten dezer eenwe meerder uitmuntende Schilders opleverden, dan misschien de gansche achttiende eeuw heeft bevat, sinds den tijd van van der werf en bakhuizen. Wij eerbiedigen eenen van huizum, eene ruis, eenen de wit, met weinige andere hoofdsieraden der vorige eeuw; maar die menigte van uitstekende vernuften ontbrak: zij schitterden als dungezaaide sterren, terwijl onze leeftijd roemen mag op een meer aanzienlijk getal van helder blinkende Kunstschilders. Getuigen hiervan de laatstvorige Tentoonstellingen der Kunstgewrochten van levende Meesters in deze Stad; getuige bovenal die, welke thans voor het algemeen, in het lokaal des Institunts op den Trippenburgwal, is opengesteld, en welke met regt geoordeeld wordt de vorige te overtreffen. Eéne groote en drie kleine Kamers bevatten deze aanzienlijke en keurige verzameling van kunstwerken. De groote is aan het Historiéle, de tableaux de genre, en de Bloemen toegewijd; terwijl de overigen voor Landschappen, Zee-, Rivier- en Stadsgezigten, de Miniaturen en Teekeningen bestemd zijn. Wanneer men in overweging neemt, dat aan deze kunstvertooning geen eerprijs voor den Schilder verbonden is, en zich herinnert die beschouwing, welke vóór drie jaren alhier plaats had, kan men zich over de welwillendheid en | |
[pagina 676]
| |
groote vorderingen der Schilders niet genoeg verwonderen. Van alle hier ten toon gestelde kunststukken even naauwkeurig te gewagen, laat ons de tijd niet toe; ook herinneren wij ons slechts de meesten levendig. Wanneer wij ook van allen uitvoerig spraken, zouden sommigen minder, anderen meerder deelen in menige niet gunstige opmerking, waarmede wij zeer spaarzaam willen zijn, omdat, geen prijs aan deze Tentoonstelling verbonden zijnde, het inleveren der stukken reeds een blijk is van welwillendheid en belangstelling. Men houde dan onze weinige aanmerkingen ten goede; wij hebben geen belang hoegenaamd, en geven slechts ons bijzonder gevoelen, zonder het als dat van het algemeen te willen doen gelden. Wij zullen de gedrukte lijst eenigzins tot leiddraad nemen. De eersten, die op dezelve voorkomen, zijn vier schilderijen van den kundigen c. andriessen, of den jongen, alhierGa naar voetnoot(*). Het eerste verbeeldt eene deftige vrouw, latende door haar zoontje een aalmoes geven aan een grijsaard. Dit stuk is ook elders naar verdiensten geschat, en behoeft alzoo onze lofspraak niet, welke wij anders zeer gewillig en van harte aan hetzelve zouden geven. Het tweede, een binnenvertrek, of tuinkamer, met twee vrouwen-beelden, behaagt ons minder, door een veelvuldig wit en blaauw; de vrouwen zouden zeggen, het is te sterk doorgehaald: de ordonnantie is anders niet ongelukkig. Het derde vertoont eigenaardig het dorp Plitzhausen, bij Stutgard; het vierde, het afbeeldsel van een' Kunstschilder, dat breed en goed behandeld is. Hierop volgen vier schilderijen van den achtingwaardigen Grijsaard j. andriessen, of den oudenGa naar voetnoot(†); de Godsvrucht, Jupiter en Leda, Daniël, en Adam met Eva. De beide eersten behagen ons het meest. Het is eene der meest vereerende lofspraken van deze Tentoonstelling, dat ook keurige Liefhebbers dezelve met | |
[pagina 677]
| |
hunne uitstekende kunstgewrochten wel hebben gelieven te vereeren. Het edel voorbeeld hiertoe gaf de Voorzitter van de vierde Klasse des Instituuts, de Heer c. apostool, van wien wij hier twee bevallige Italiaansche gezigten zien in en bij het oude zoo beroemde Tibur, nu nog het zoo bevallige Tivoli. De teekening en de schilderijGa naar voetnoot(*) strijden om den voorrang in uitnemende behandeling, regt goede en natuurlijke voorstelling. Het stuivend water, de zachte, warme, wasemachtige lucht, de juiste teekening der bouwvallen, alles bekoort. Als Zeeschilder is hier te lande, en ook reeds bij vreemden, met lof en naar verdiensten bekend de Harlinger Kunstenaar n. baur. Van denzelven heeft men drie schilderijenGa naar voetnoot(†); een stil water voor Dordrecht, een hevige storm met noodweer, en een kabbelend IJgezigt; alle drie, bijzonder de twee laatsten, hoogverdienstelijke schilderijen. Dat ziltachtige, dat doorschijnende, dat geheim, als ik het zoo eens noemen mag, van eenen bakhuizen, schijnt hij ontdekt te hebben, en brengt het ons hier voordeelig aan het licht. Gaarne hadden wij, in den storm, het stukje regenboog uit den hoek gemist. Een afdruk van de verdienstelijke prent naar a. vande velde, door j.p. visser bender te HaarlemGa naar voetnoot(§), en een naar eene bekende schilderij van a. van dijk, voorstellende Maria met het Kind, door w. van senusGa naar voetnoot(**), zijn de eenige platen, hier voorkomende. Het verwondert ons, dat niet andere Graveerders, b.v. een vinkeles, te regt als den voornaamsten bekend, hier hun werk hebben ten toon gesteld. Van t.c. beynink vindt men een stuk wild en een zeer gelijkend portretGa naar voetnoot(††); van j. bogaerts eene Madonna, een landschap, en Venus met hare NimfenGa naar voetnoot(§§). Het bloemstuk naar van huizum, door a.j. | |
[pagina 678]
| |
brandt geteekend, verdient breedvoeriger vermeldingGa naar voetnoot(*). Met verrukking zagen wij dit meesterstuk, gevolgd naar het origineel, in het Museum op 's Keizers paleis alhier voorhanden. Waar zouden wij beginnen, zoo wij het geduld en de zoo zeldzame verdiensten van dit stuk naar waarde wilden roemen? Van huizem zelf zou, op het zien van deze navolging, ik zeg niet te vrede, maar als opgetogen, den hartelijksten dank zijnen jeugdigen navolger bewijzen. ô Gelukkige leeftijd, die zulke Bloemteekenaars als eenen brandt, en deszelfs Meester g.j.j. van os, voortbrengt! Is de teekening van brandt voortreffelijk door eene uitstekende uitvoerigheid, luchtig maar toch hoogst belangrijk en vol geest en vinding is de schets van den Antwerpschen Schilder m.j. van breeGa naar voetnoot(†), thans door veelvuldigen arbeid met roem alhier bekend. Deze schets vertoont het manmoedig gedrag des Leidschen Burgemeesters, pieter adriaanszoon van der werff, in 1574. Wij achten hooger zulk eene sprekende schets, dan de uitvoerigste schilderij. Bij zulk eene schets denken, voelen en handelen wij beter mede, omdat onze geest meer plaats en ruimte vindt tot de noodige aanvulling van het ledige en nog ontbrekende. Dezelve heeft uitstekende verdiensten. De stand van van der werff is edel; de hartstogten zijn levendig en krachtig uitgedrukt; de geheele zamenstelling is grootsch en treffend. Het korte kind, gebakerd door de radelooze moeder aangeboden, ware misschien beter naakt. Doch deze en dergelijke kleinigheden zijn ligtelijk te verbeteren in het groote stuk, hetwelk de Heer van bree zich voorstelt te vervaardigen, en waartoe wij hem van ganscher harte aanmoedigen. Eene andere zeer belangrijke schilderij, door denzelfden Meester, is eene Madonna met het KindGa naar voetnoot(§). Onderscheiden is het oordeel over dit, in allen gevalle treffelijk, | |
[pagina 679]
| |
tafereel. Sommigen vonden de handen wat klein, de moeder wat stijf, het kind te schril en als te stuipachtig; anderen, het geheel, juist om het verwekken van deze buitengewone, plotselijke aandoening, regt geschikt, om iets verhevens, iets goddelijks voor te stellen, en als met de beste Italiaansche meesterstukken in dezen trant wedijverende. Hoe het zij, ieder moet den Schilder voor dit kunstwerk danken, en met regt versteld staan over het verheven genie van dezen grooten Schilder en nog veel grooter Schetser, wiens stout penseel den hoogsten lof verdient, en wiens vlugheid in het schilderen dezer beide tafereelen ongeloofelijk zou geacht worden, zoo niet zulks door geloofwaardige getuigen bevestigd wierd. Behalve den Heer apostool, zijn er nog drie Amsterdamsche liefhebbers, die, op de aanvrage der Kommissie tot de Tentoonstelling, op de heuschste wijze het hunne welwillend hebben ingezonden. Zulke namen hebben dubbele aanspraak op onze hoogachting. Zij snipperden den tijd af van hunne dagelijksche beroepsbezigheden, en besteedden hunne uren van uitspanning aan de Schilder- en Teekenkunst, waarin zij zoo groote vorderingen maakten, dat zij met de beste levende Schilders thans op deze Tentoonstelling met regt wedijveren. De Heer a. brondgeest, van wien men hier twee landschappen heeftGa naar voetnoot(*), schildert gelukkig als in den toon van ruisdaal; het verschietje op Haarlem vooral draagt hiervan de uitstekendste bewijzen. De Heer e.m. engelberts gaf ons een aangenaam boschgezigtjeGa naar voetnoot(†); de Heer g. muller een lief Geldersch landschap met een' watervalGa naar voetnoot(§). Alle dezen, die ook door fraaije verzamelingen de kunst onderschragen, en nu, in navolging van een' te vroeg gestorven troostwijk bij vorige gelegenheid, anderen, door eene al te ver gedrevene kieschheid nog weêrhouden, een uitnemend voorbeeld geven, hebben des te meer aanspraak op onze hartelijke dankerkentenis, daar dit niet anders zijn dan | |
[pagina 680]
| |
eerste proeven en beginselen van hun penseel, dat inderdaad uitnemend veel belooft. Twee Bloem- en Fruitschilders van deze Stad (waarom mogen wij geen derden, g.j.j. van os, er bijvoegen!) gaven op deze Tentoonstelling dusdanige kunstwerken; j. de bruin tweeGa naar voetnoot(*), en j. linthorst vierGa naar voetnoot(†) schilderstukken. De laatste heeft, naar ons oordeel, vooral in zijn fruitwerk vordering gemaakt, en zijne onvermoeide vlijt op reeds zoo ver gevorderden leeftijd verdient inderdaad aanmoediging. Wie, met de lotgevallen der Kunst binnen deze Stad bekend, eerbiedigt niet den naam van l.b. coclers, een' man, die, hoe rijp van jaren, nog als Kunstkooper, uitnemend Kunsthersteller en verdienstelijk Kunstenaar alomme geacht en geraadpleegd wordt. Hij levert ons alhier twee voortbrengsels van zijne handGa naar voetnoot(§); het eerste eene vrouw, als uit eene ziekte herrezen en met bonten mantel omhangen, lezende bij eene haardstede, terwijl een kind bij haar knielt, waar nevens weder een popje zit; het andere een dienstmeisje bij eene groenvrouw. Het bont en satijn in het eene, de roode pan in het andere stuk bewijzen onder andere 's mans uitvoerigheid en zeldzame begaafdheden. Vijf Schilderijen toont ons daarna de Haagsche Kunstenaar c. cuylenburghGa naar voetnoot(**). Wij prijzen algemeen zijn' welgeslaagden arbeid, doch behoeven niet lang ons te bedenken, om eene keus onder dezelve te doen. De smederij, het haringvrouwtje, de drinkende boer, het binnenhuis, allen hêbben hare verdiensten; maar het vrouwenportret bij het licht van eene spaarlamp zouden wij kiezen. De houding en vinding van dit stuk bevalt met regt, en wij hechten met volle ruimte onze lofspraak aan die van het algemeen. Drie, zoo men wil en ons gedeeltelijk bleek, welgelij- | |
[pagina 681]
| |
kende portretten leverde j.a. daiwaille in olieverwGa naar voetnoot(*), gelijk a. dietzer drie dusdanige in miniatuurGa naar voetnoot(†), beiden van deze Stad. Wij verheugden ons ook, hier iets te vinden van den Kunstschilder e. van drielst. Het eerste en beste stukje van dezen Meester is een gezigtje op een tuin en muur, uit de hoogte geschilderdGa naar voetnoot(§); het onderwerp is niet bevallig, maar de schildering alleruitnemendst; het is de natuur zelve, en heeft niets van dat geelachtige, hetwelk wel eens te veel, volgens sommiger oordeel, schijnt te heerschen in schilderijen van dezen uitmuntenden Meester. Het tweede, hier aanwezig, is een allerbevalligst landschapje in de breedte, met geboomte, water, boerenwoning en veeGa naar voetnoot(**); het is gelukkig gestoffeerd en fraai behandeld. Van Architectuur-teekeningen verklaren wij geen kunde te bezitten, en laten dus gaarne aan anderen over, in hoe verre de Heer j. van stratenGa naar voetnoot(††) en de jeugdige j.e. duyvenéGa naar voetnoot(§§) in dezen aan de vereischten dezer kunst hebben voldaan. De laatste, slechts 17 jaren oud, verdient aanmoediging, daar wij in dit vak slechts weinige Kunstenaars bezitten. De Heer h. fock alhier vertoont ons een maneschijnGa naar voetnoot(***); c.f. franck een duingezigt aan de GlipGa naar voetnoot(†††). De verzameling van veertien miniaturen van a.l. gerardetGa naar voetnoot(§§§) bewijst uitvoerigheid. Hoe echter de portretten tot het geheel van deze verzameling behooren, verklaren wij niet te begrijpen. Hoe wél deze miniaturen behandeld zijn, wij voor ons zouden echter die van j.c. de haan kiezen. De man en vrouw in een landschapGa naar voetnoot(****) zijn wel gegroept; maar het mans-portret met den ronden hoedGa naar voetnoot(††††) is, onzes oordeels, nog beter. Onder de meest gevorderde Schilders, gedurende het | |
[pagina 682]
| |
tijdsverloop van de vorige tot deze Tentoonstelling, is voorzeker c.l. hansen van deze Stad. Wij stonden verbaasd over de ongewone vorderingen van dezen Meester in zijne binnen- en buiten-huizen. Ik herinner mij nog met genoegen, hoe alle aanwezigen, meer en min aanzienlijke, kundige en onkundige, inzonderheid zamenschoolden bij, en als opgetogen redetwistten over, de drie schilderijen, hier van hem aanwezig. Deze verhief het strijkstertje, met het invallend zonlichtje op grond en stoelGa naar voetnoot(*); gene het buitenhuis, waar de sneeuw door de vrouw wordt weggeveegd, en de man staat met zijn pijpjeGa naar voetnoot(†); een derde het vrouwtje bij haar bleekveld, en den zoo bedriegelijken doorgangGa naar voetnoot(§). Wij voor ons zouden het met het bleekstertje, om de meesterlijke speling van het licht op de paaltjes van het bleekveld, houden, en wenschen den Schilder veel dusdanig werk, en een loon, waardig zijner verdiensten en ongemeene vorderingen. Alleen de luchten konden beter zijn. Prezen wij zoo even de Amsterdamsche, thans hebben wij op het oog een Utrechtsch Liefhebber. De Heer f.j. van heeckeren toont ons in zijn binnenhuis met den wenteltrapGa naar voetnoot(**), dat ongemeenheid van voorwerp, bij goede behandeling, steeds behaagt. Deze schilderij vonden wij hoogst verdienstelijk: het licht in den huisgang is als dat van eenen pieter de hooghe. De binnenplaats met twee vrouwenbeeldenGa naar voetnoot(††) heeft ontwijfelbaar ook hare verdiensten; doch is, onzes oordeels, toch minder dan zijn tegenhanger. De Heeren w. hekking en a. helant, beiden van deze Stad, gaven ons bewijs van hunne werkzaamheid; de eerste in een bloemstukGa naar voetnoot(§§), de laatste in het afbeeldsel des Keizers in miniatuurGa naar voetnoot(***), en in een jongelings-portretGa naar voetnoot(†††). De miniaturen van den laatsten zijn beter dan zijne teekeningen. | |
[pagina 683]
| |
Het portret-schilderen is algemeen, en bijna ieder Schilder beproeft hierin zijn penseel, omdat het op den duur de beste rente geeft. Maar, zeer weinigen is het gegeven, daarin zoo uitstekend wel te slagen, als de in deze Stad met roem bekende Schilder c.h. hodges. Zijn penseel is bevallig, zacht en teeder; zijne verwen zijn als ineengesmolten; niemand heeft zoo veel gratie; de gelijkenissen zijn altijd treffend. Drie portretten verwekten ook hier alom de welverdiende lofspraak. Bijzonder behaagde ons het afbeeldsel van den jongelingGa naar voetnoot(*), en nog meer dat der jonge dochter in een bevallig maar eenvoudig morgengewaadGa naar voetnoot(†). Hoe dun is alles behandeld! hoe ongedwogen de houding! Waarlijk, zoo dezen Meester geene zeer groote verdiensten worden toegekend, en hem werk ontbreken mogt, begrijpen wij niet, wat men wil; ten zij men het nieuwe alleen wilde, zonder het oude naar waarde op prijs te stellen. Het tweede vrouwenportretGa naar voetnoot(§), hoe zeer roemenswaard, betuigen wij niet in alles zoo gelukkig te vinden als de beide anderen. Wij herinneren ons dikwerf nog met genoegen het kleine landschapje van j. hulswitt bij vorige Tentoonstelling. Ook hier heeft men drie kleine, zeer natuurlijke landschapjes van dezen Meester; het een met twee kindertjes en een hondGa naar voetnoot(**); het ander een Hollandsch land- en water-, of liever sloot-gezigtjeGa naar voetnoot(††); het derde een gezigtje aan den DiemerdijkGa naar voetnoot(§§), dat, hoe wel en geestig behandeld, misschien wat veel lucht en wat weinig land of dijk heeft. Dan, waarom houden wij ons op bij kleinigheden! Een groot en allervoortreffelijkst landschap, met zwaar geboomte en watermolenGa naar voetnoot(***), van denzelfden Meester, geheel in den trant der ouden, treft ons oog, en houdt ons opgetogen. Waarlijk, dit landschap is als hobbema, en het drinkend koebeestje als potter! De éénige aanmerking, die wij hier wagen, is deze: of de kleur van | |
[pagina 684]
| |
het beestje wel harmoniére met het overige; dat is, of het niet, om zoo te spreken, te veel als op zichzelve staat, en het oog op dit voorwerp, als ware het er los ingezet, te veel afstuit. Doch laat ons den schijn niet geven, de verdiensten te willen verkleenen van eene schilderij, welke zeker, met volle regt, onder de uitnemendsten in deze verzameling moet geteld worden. Hierop volgen een storm op zee, geteekend door j.d. huijerGa naar voetnoot(*), mede alhier, en een buitenhuis van den Utrechtschen Schilder j.l. jonxisGa naar voetnoot(†), waar de drie spelende kinderen met de over de deur liggende vrouw eene goede groep uitmaken; de beelden zijn echter wat groot. Meermalen merkte ik op, dat de eene Kunstenaar den ander' gaarne en veelal gelukkig afbeeldt. Geschiedt zulks alzoo door vreemden, wat moet het niet zijn bij broeders? - Het antwoord op deze vraag vindt men bij de beschouwing van het afbeeldsel van den Tooneelspeler d. kamphuizen, in het karakter van FlodoardoGa naar voetnoot(§), door j. kamphuizen alhier, die door deze schilderij, en door zijn gezigt van de Heerengracht bij de nieuwe SpiegelstraatGa naar voetnoot(**), het gerucht van zijne gemaakte vorderingen bij ons bevestigde. Twee stadsgezigten heeft men van j.h. knoopGa naar voetnoot(††), mede alhier woonachtig. Het zijn de eersten, die wij van dezen Schilder zagen. Schoon niet als die van eenen hansen, verdient zijn werk aanmoediging.
(Het vervolg hierna.) |
|