Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, over den oorsprong der vrijmetselarij. Door G.E. Lessing.Falk. Hoe 't zij, ik zeg u, dat de naam van Vrijmetselaar, om een medelid onzer geheime verbroedering aan te duiden, vóór den aanvang dezer (der achttiende) eeuwe niet gehoord werd. Zoo veel ten minste is zeker, dat dezelve in niet één gedrukt boek voorkomt; en ik wil gaarne den man zien, die mij denzelven in eenige vroeger geschrevene oorkonde zal aantoonen. Ernst. Gij meent, den Duitschen naam? Falk. Neen, neen, ook het oorspronkelijke Free-Mason, en alle daarnaar gevormde vertalingen, in welke taal het ook zijn moge. Ernst. Dat meent gij niet. - Denk eens na! In niet één gedrukt boek, vóór 't begin dezer eeuwe? In niet één? Falk. In geen. Ernst. Evenwel heb ik zelf..... Falk. Zoo? Is ook u van het stof iets in de oogen gewaaid, dat men nog niet ophoudt rond te strooijen? Ernst. Maar de plaats, die voorkomt in..... Falk. In de Londinopolis, niet waar? - stof! | |
[pagina 616]
| |
Ernst. En de Akte van het Parlement onder hendrik den VI? Falk. Stof! Ernst. En die groote Privilegie, die karel de XI, Koning van Zweden, aan de Loge van Gothenburg verleende? Falk. Stof! Ernst. En locke? Falk. Wat voor een locke? Ernst. De Wijsgeer: zijn brief aan den Graaf van pembroke; zijne aanmerkingen op een verhoor, door hendrik den VI met eigen hand geschreven. Falk. Dat zal wel eene geheel nieuwe ontdekking zijn! Zij is mij onbekend. Maar wederom van hendrik den VI? Stof, en niets dan stof! Ernst. Geenszins. Falk. Weet gij eene zachtere benaming voor woordverdraaijingen en ondergeschovene oorkonden? Ernst. En dat zou men zoo lang, voor 't oog der wereld, ongestraft hebben durven plegen? Falk. Waarom niet? Het getal der schranderen is veel te gering, dan dat zij alle gekheden, dadelijk bij derzelver ontstaan, zouden kunnen wederleggen. Het is genoeg, dat zij zich niet laten om den tuin leiden. Het ware zekerlijk beter, dat men, voor 't publiek, geheel geene zotternijen zich veroorloofde; want het verachtelijkste is juist hierin gelegen, dat niemand de moeite neemt, zich tegen dezelve te verzetten, waardoor zij, na verloop van tijd, het aanzien van eene zeer ernstige, ja heilige zaak verkrijgen. Zoo heet het dan over duizend jaren: Zou men zoo in 't openbaar hebben durven schrijven, wanneer het niet overeenkomstig de waarheid geweest was? Men heeft deze geloofwaardige mannen toen niet tegengesproken, en gij wilt hen thans wederleggen? Ernst. ô Geschiedenis! Geschiedenis! wat zijt gij? Falk. De magere rapsodie van anderson, waarin de geschiedenis der Bouwkunst voor de historie der Orde on- | |
[pagina 617]
| |
dergeschoven is, kon er nog mede door. Voor eens, en voor dien tijd, mogt men het zich laten welgevallen; het goochelspel was toch ook te handtastelijk. Maar, dat men thans nog op dezen moerassigen grond voortbouwt; dat men nog altoos in gedrukte boeken beweren wil, hetgeen men mondeling aan een ernstig man zich zou schamen voor te dragenGa naar voetnoot(*); ja, dat men, ter voortzetting van eene scherts, die men al voorlang moest hebben laten varen, zich eene forgery (vervalsching) veroorlooft, waarop, bijaldien het slechts een onbeduidend burgerlijk belang betrof, de pillory (de kaak) staat ..... Ernst. Maar zoo het nu eens ware, dat hier meer, dan eene woordspeling, ten grondslage lag? Zoo het nu eens ware, dat het geheim van de Orde, van oudsher, in 't homonyme (gelijknamige) van 't ambacht voornamelijk bestaan had? Falk. Indien dit zoo ware..... Ernst. En moet het niet waar zijn? Hoe kwam de Orde anders daaraan, om hunne symbolen juist van dit handwerk te ontleenen? Juist van dit, en waarom niet van een ander? Falk. De vraag is in alle opzigten netelig. Ernst. Zoo iets moet toch eene oorzaak hebben. Falk. En heeft die ook. Ernst. En heeft die? En eene andere oorzaak dan de vermoede? Falk. Eene geheel andere. Ernst. Zal ik raden, of mag ik vragen? Falk. Indien gij mij vroeger eene geheel andere vraag gedaan hadt, en die ik reeds lang verwachtte, zoo zou u het raden niet moeijelijk vallen. Ernst. Eene vraag, die gij reeds lang verwachtte?.... Falk. Immers, zoo ik u zeg, dat hetgeen, wat Vrijmetselarij is, niet altijd Vrijmetselarij geheeten heeft, wat was natuurlijker en nader - | |
[pagina 618]
| |
Ernst. Dan te vragen, hoe het eertijds geheeten hebbe? - Gij hebt gelijk; ik vraag het u daarom thans. Falk. Hoe de Vrijmetselarij geheeten hebbe, eer zij Vrijmetselarij genoemd werd, vraagt gij? Massoney. Ernst. Nu ja; Masonry in 't Engelsch. Falk. In 't Engelsch niet Masonry, maar Masoney; niet van Mason, de Metselaar, maar van Mase, den disch of tafel, afgeleid. Ernst. Mase, den disch? in welke taal? Falk. In die der Angelsaksen; doch niet alleen in deze, maar ook in 't Gothisch of Frankisch, gevolgelijk een oorspronkelijk Duitsch woord, waarvan nog heden zoo velerlei afstammingen gebruikelijk zijn, of nog voor weinige jaren gehoord werden, als: Maskopie, Masleidig, Masgenosse. Zelfs Masoney was ten tijde van luther nog zeer gewoon; het had maar zijne goede beteekenis verloren, en was ontaard. Ernst. Ik weet noch van zijne goede, noch van zijne slechte beteekenis. Falk. Maar het gebruik onzer voorvaderen kent gij toch, om de gewigtigste zaken aan den disch te overleggen? - Mase is dan ook de disch, en Masoney een besloten dischgezelschap. En hoe uit een besloten en vertrouwd dischgezelschap een drinkgelag ontstond, voor welks begrip agrikola het woord Masoney bezigt, kunt gij gemakkelijk nagaan. Ernst. Zou het, voor eenigen tijd, met den naam Loge wel veel beter zijn gegaan? Falk. Voorheen echter, alvorens de dischgezelschappen grootendeels ontaardden, en daardoor in de goede meening des volks daalden, stonden zij in zeer groot aanzien. Daar was geen Hof in Duitschland, het zij klein of groot, dat niet zijn dischgezelschap had. De oude liederen en geschiedverhalen strekken hiervan tot getuigen. Op zich zelf staande gebouwen, die met de sloten of paleizen der regerende Heeren verbonden of naastaangelegen waren, ontleenden van dezelve hunne benaming, van welke men, in la- | |
[pagina 619]
| |
ter tijd, zoo vele ongegronde verklaringen gegeven heeft. - Maar wat behoeve ik tot derzelver roem meer te zeggen, dan dat het gezelschap van de ronde tafel de eerste en oudste Masoney was, van welke zij alle afstammen? Ernst. Van de ronde tafel? Dat klimt tot eene zeer fabelachtige oudheid op. Falk. De geschiedenis van Koning arthur mag zoo vermengd met fabelen wezen, als zij wil: de ronde tafel is zoo fabelachtig niet. Ernst. Arthur zou dan de stichter van dezelve geweest zijn? Falk. Geenszins; ook niet eens volgens de fabel. Arthur, of zijn vader, had het van de Angelsaksen overgenomen, zoo als reeds de naam Masoney vermoeden laat. En wat is klaarder, dan dat de Angelsaksen geene gebruiken naar Engeland overbragten, die zij ook in hun vaderland niet achterlieten? Ook ziet men het aan andere Duitsche volken van dien tijd, dat de neiging, om in en bij de groote burgerlijke maatschappij kleine vertrouwde gezelschappen op te rigten, hun eigen was. Ernst. Hierdoor meent gij.... Falk. Alles, wat ik u thans maar vlugtig, en misschien niet met de vereischte naauwkeurigheid, gezegd heb, reken ik mij verpligt, de eerste maal, dat wij te zamen, in de stad, bij mijne boeken elkander zullen zien, met zwart op wit te staven. Hoor mij thans slechts aan, gelijk men het eerste gerucht van eene groote gebeurtenis, ergens voorgevallen, verneemt. Het wekt de nieuwsgierigheid meer op, dan dat het dezelve bevredigt. Ernst. Waar blijft gij? Falk. De Masoney was eene Duitsche gewoonte, welke de Saksen naar Engeland verplantten. De geleerden zijn oneens, wie de Mase-thonas onder hen waren: naar allen schijn waren het de Edelen der Masoney. Deze Duitsche gewoonte dan sloeg zulke diepe wortelen in dezen nieuwen grond, dat zij onder alle opvolgende staatsveranderingen gevestigd bleef, en van tijd tot tijd de heerlijkste | |
[pagina 620]
| |
bloesems vertoonde. Vooral waren de Masoneyen der Tempelheeren, in de twaalfde en dertiende eeuw, in zeer groot aanzien. En het was zulk eene Masoneg van Tempelheeren, die zich tot aan het einde der zeventiende eeuwe, in weerwil van de opheffing der Orde, midden in Londen had staande gehouden. Hier treden wij een tijdperk in, waarvan ons de bewijzen en ophelderingen, welke eene opgeteekende geschiedenis geven kan, ontbreken; doch eene naauwkeurige overlevering, die zeer vele blijken van waarheid heeft, is gereed, dit gebrek te vergoeden. Ernst. En wat verhindert, om deze overlevering eindelijk eens, door schriftelijke ophelderingen, tot den rang van geschiede is te verheffen? Falk. Wat verhindert? Niets; alles spoort veeleer hiertoe aan; ten minste ik vinde mij bevoegd, ja verpligt, om voor u en velen, die zich met u in 't zelfde geval bevinden, niet langer een geheim hiervan te maken. Ernst. Welaan! Ik ben in de grootste verwachting. Falk. Die Masoney van Tempelheeren dan, die nog bij 't eind der zeventiende eeuwe in Londen bestond, maar in 't geheim bestond, had het huis harer vergaderingen in de nabijheid der St. Paulskerk, die toen nieuw gebouwd werd. De bouwmeester dezer tweede kerk der wereld was - Ernst. Christoffel wren. Falk. Gij hebt den schepper der geheele tegenwoordige Vrijmetselarij genoemd. Ernst. Hij?.... Falk. Ja, wren, de bouwmeester der St. Paulskerk, in welker nabijheid eene aloude Masoney, van onheugelijke jaren, zich verzamelde, was lid dezer Masoney, die hij, de dertig jaren lang, dat de opbouw duurde, meer dan voorheen bezocht. Ernst. Ik begin een misverstand te vermoeden. Falk. Niets anders. De ware beteekenis van het woord masoney was bij het Engelsche volk vergeten en verloren. Eene Masoney, die in de nabijheid van een zoo belangrijk gebouw lag, die door den Architekt zoo vlijtig bezocht | |
[pagina 621]
| |
werd, wat kon die anders zijn dan eene Masonry, dan een gezelschap van bouwkundigen, met welke wren de voorkomende zwarigheden bij het werk overleide? Ernst. Natuurlijk. Falk. In de voortzetting van zulk een werk, als deze kerk, stelde geheel Londen belang. Om berigten daarvan, uit de eerste hand, te ontvangen, bevlijtigde zich elk, die eenige kennis der bouwkunst meende te bezitten, om toegang tot deze vermeende Masonry te verkrijgen; maar te vergeefs. Ten laatste - gij kent wren, niet blootelijk bij naam; gij weet, welk een vindingrijke en werkzame kop hij was. Hij had, vroeger, het plan tot eene maatschappij van wetenschappen helpen ontwerpen, die speculative waarheden algemeen-nuttiger en voor 't burgerlijk leven vruchtdragende zou maken. Op eens viel hem de gedachte in tot het oprigten van een hier tegen overstaand gezelschap, dat zich van het ondervindelijke des burgerlijken levens tot bespiegeling zou verheffen. ‘Daar,’ dacht hij, ‘worde onderzocht, wat onder het ware bruikbaar, en hier, wat onder het bruikbare waar zij. Hoe! wanneer ik eenige grondstellingen der Masoney exoterisch maakte? Hoe! bijaldien ik datgene, 't welk zich niet exoterisch maken laat, onder de hieroglyphen en symbolen van dit handwerk verbloemde, en, hetgeen men thans onder het woord masonry opneemt, tot eene Free-Masonry (Vrijmetselarij) uitstrekte, waaraan meerderen deel konden nemen?’ Zoo dacht wren, en de Vrijmetselarij ontstond. - Ernst! hoe gaat het u thans? Ernst. Als een' blinden. Falk. Gaat er eenig licht voor u op? Ernst. Eenig? Te veel op eens. Falk. Begrijpt gij nu - Ernst. Ik smeek u, vriend, niets meer!
C. |
|