Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van Philalethes aan Euleptos, over het dierlijk magnetismusGa naar voetnoot(*).Bijna gelijktijdig met het 34 No. van den Algemeenen Konst- en Letterbode ontving ik uwe vriendelijke uitnoo- | |
[pagina 600]
| |
diging, mijne gedachten omtrent het eigenlijke wezen van dat tooververschijnsel, naar aanleiding van een in dat No. voorkomend Berigt, aan u mede te deelen. Gaarne voldoe ik aan het verlangen van mijn' vriend, daartoe deze gelegenheid te baat nemende, ten einde ook het publiek daaraan zoodanig deel kunne nemen, als hetzelve, uit een bedaard, verstandig en onbevooroordeeld standpunt willende uitgaan, zal vermeenen te behooren. Tot de merkwaardigste verschijnselen inderdaad, hoezeer ook tot de natuurlijkste, wat aangaat derzelver wezenlijken aard, behooren die van het dierlijk Magnetismus; daar zij, in het toovergewaad van onverklaarbaarheid en mysticismus gehuld, uit de vroegere eeuwen van bijgeloof en dwaling als opgedolven, aan het schandelijkste eigenbelang, tot pleging van een eerloos en schadelijk bedrog, dienstbaar gemaakt, en, eindelijk, in het brein van ettelijke, wezenlijk kundige, doch al te zeer ligtgeloovige of tot dweeperij overhellende lieden, herrezen zijn! Het is waarlijk te bejammeren, dat het genie niet de éénigste hinderpaal kan gezegd worden, die de waarheid en de beschouwing der wezenlijkheid eener zaak in den weg staat. Aangevuurd door al te groote zelfwerkzaamheid van vernuft, aangemoedigd door eene gewaande oorspronkelijkheid van idéën, en opgewekt door eene overheerschende zucht om de natuur der waarheid altoos en overal te verwezenlijken, en alles, hoe ver ook buiten het gebied der zinnen gelegen, aan de rangschikking van het verstand en het alles afdoend besluit der rede te onderwerpen, zien wij echter het genie op verre na niet aan die gevaren onderworpen, waaraan eene lijdende verbeelding den ligtgeloovigen beschouwer, den dweeper blootstelt. Niet aangevuurd of opgewekt, maar veeleer weggesleept door het uiterlijk omhangsel der dingen, verlaat hij maar al te spoedig het standpunt, van waar het redelijk oog het verband en den wezenlijken zamenhang der voorwerpen rondom hem behoorde te overzien. Overgehaald door een al te spoedig geloof en wantrouwen op zijne eigen krachten, slaat hij minder acht op de objectieve waarde der | |
[pagina 601]
| |
zaak, dan op den toevalligen, steeds afwisselenden, ongewissen en altoos afhankelijken indruk, dien die zaak, enkel als verschijnsel beschouwd, op zijne zinnen heeft te weeg gebragt. Ziedaar, mijn vriend! de zedekundige historie van het Magnetismus, en het droevig uiterste, waaraan zich sommige, kundige soms en welmeenende, maar al te weinig zelfdenkende aanhangers van hetzelve hebben schuldig gemaakt! Zien wij in het rustelooze genie eene altoos bezige geestkracht, een alomvattend vermogen om tot begrippen te geraken, een te levendig euthusiasmus werkzaam; de aanhanger van het mysticismus, onverschillig hoedanig zich hetzelve wijzige of op wat ook betrekking hebbende, teekent zich een vriend van ideälen, - neen! een najager van ijdele phantomen, een slaaf van het geloof aan wonderen, een twijfelaar aan de reäliteit van onloochenbare natuurwetten, een volger en aanhanger van duistere magtspreuken en geheimzinnige stelsels, met één woord, - een fanatist te zijn. Wel verre dat ik alle aanhangers van het dierlijk Magnetismus, zonder onderscheid, onder deze rubriek wil tellen, kan en vermag ik echter niet te ontveinzen, dat de zwijmelwijn van geheimzinnige werkingen en wonderdadige verschijnsels niet zelden oorspronkelijk stevige vernuften hebbe aan 't wankelen gebragt; dat het gemakkelijker valt, de Icarische vlugt van een te stout genie te zien beteugelen, wanneer de zon der waarheid de tegen haren invloed niet bestaanbare vleugels smelt, en alsdan neder te dalen tot op die noodzakelijke hoogte, die de wezenlijkheid der dingen ons voorschrijft, dan van uit de diepte, waarin gebrek aan zelfdenken en geestkracht ons gestort heeft, na zich te hebben losgerukt van de banden des vooroordeels en des bijgeloofs, en alzoo bevrijd van alle boei, zich eigenmagtig te verheffen tot die hoogte, die ons het wezen der zaak meer van nabij doet zien. Het valt gemakkelijker te dalen dan te rijzen; de wet der zwaartekracht is niet alleen in de physieke wereld gegrond; en dat de over- | |
[pagina 602]
| |
gang van dweeper tot zelfdenker, tot een zelfstandig beoordeelaar, een gematigd euthusiast een zeldzaam verschijnsel is, ziet men door de onpartijdige geschiedenis van vroegere en latere eeuwen bevestigd. Gij weet het, euleptos! er bcstaat geene ziekte, die meerdere slagtoffers telt, dan het fanatismus; en dat de gewijde godgeleerdheid niet de éénige wetenschap zij, die daartoe een' genoegzamen voorraad oplevert, dit bewijzen de veelvuldige voorbeelden uit de staatkundige en wetenschappelijke wereld. Nog éénmaal herhaal ik, het is droevig, dat zich sommigen zoo weinig bepalen tot de kennis, die zij dragen van de natuuren ziektekunde des menschelijken ligchaams, en liever verlangen, een nieuw zenuw - bezielend beginsel, een' geheimzinnigen Archaeus, een' bijzonderen aether te vooronderstellen, dan zich, ter verklaring van altoos natuurlijke verschijnsels, tot de alreeds bekende en eenvoudige grondwaarheden van prikkelbaarheid (vita organica), gevoeligheid (πνενμα ζωτικὸν, vita dynamica) en denkkracht (πνευμα ψυχικὸν, vita rationalis) te bepalen. Beha ve dit drietal vermogens toch, hetwelk alle verschijnsels van levens- en denkkracht bevat, kan er niet wel een nog afzonderlijk bezielend beginsel, eene eigenaardige vloeistoffe gedacht worden; of die algemeene wereldgeest moest (vooral wanneer wij van het uitwerksel tot de oorzaak mogen besluiten) de Ahrimanes der Perzianen zijn, waarmede wij verlichte Europeanen toch wel niet zullen willen dweepen. Ik zoude nog veel, zeer veel over dit onderwerp in 't algemeen kunnen zeggen; doch de welvoegelijkheid eischt, dat ik het formelijke van een' brief niet overschrijde, en daarenboven heb ik mij voorbehouden, al ware het dan ook maar schetswijze, voor een gedeelte en zeer oppervlakkig, mijn' waarheidlievenden vriend in te lichten, niet in mijn gevoelen, in mijne meening, maar in die waarheden, die, terwijl zij de zwakke grondzuilen van het droomgebouw des dierlijken Magnetismus ondermijnen, ten onbedriegelijken leiddraad kunnen dienen voor de meening en het gevoelen van ieder - die denken wil. | |
[pagina 603]
| |
Naauwelijks weet ik, waar te beginnen, waar te eindigen. Inderdaad, mijn vriend! mijne voorraadschuur is te vol; ik kan u niet alles opdisschen. Behelp u dan maar vooreerst met een weinigje; welligt dat ik u bij eene volgende gelegenheid op het overige onthale. Wilde ik het Magnetismus, of liever de vooronderstelling eener dierlijk magnetische vloeistof, (voor zoo verre die vooronderstelling zich op de daaruit voortvloeijende verschijnselen grondt) aan een' volledig wijsgeerigen toets onderwerpen, - gij weet toch hoe verzusterd met de wijsbegeerte de geneeskunde is! - ik zou alleen daardoor reeds mijn bestek te buiten gaan; het zij genoeg, dat wij vooraf en a priori onderzoeken de mogelijkheid van het dierlijk Magnetismus, als te voorschijn brengende zoodanige verschijnselen, als men ons daarvan wil doen gelooven. Gij hebt wel opgemerkt, mijn vriend! dat de slotsom der verschijnselen, die dat proces gedurende den magnetischen slaap oplevert, daarop neêrkomt: dat de patient geenzins in een' staat van doffe gevoelloosheid verkeert, maar integendeel het hoogstmogelijk toppunt van zelfbewustheid bereikt; herlevende, als ware het, nog eens, of zich terugplaatsende in een voorleden, kennis dragende van het tegenwoordige, en - ô wonder! besef, voorgevoel hebbende van het aanstaande tijdvak. Wanneer deze verschijnselen niet het summum van ob- en subjectief bewustzijn opleveren, dan weet ik mij waarlijk geene andere hoogte van kennis te denken. Een en ander blijkt onder andere ook uit de proeven, die men te Groningen heeft in het werk gesteld, en waarvan ons het verslag in den Letterbode is medegedeeld. Het gevoel toch van buitengewone levendigheid en opgeruimdheid, de vaste overtuiging - NB. gedurende de magnetische cuur - van door dit middel te zullen genezen worden, de in- en uitwendige werking der ziel, kenbaar, wat het eerste betreft, in de voorstelling van het gebeurde met de meestmogelijke naauwkeurigheid, en wat het laatste betreft, zigtbaar in de zinnelijke gemeenschap met de buitenwereld, (waarbij zich echter patiente F. éénmaal schijnt ver- | |
[pagina 604]
| |
gist te hebben, beäntwoordende, wat niet in den haak was, de vragen, ook door anderen gedaan, ofschoon niet met haar in een magnetisch rapport staande) de voorspelling, eindelijk, welke patiente E. deed, bepalende, met het beste gevolg, den juisten tijd harer genezing op den 14 dag; dit alles te zamen zal u, behalve de veelvuldige stukken en stukjes, proeven en proefjes, welke men aangaande het dierlijk Magnetismus heeft openbaar gemaakt, genoegzaam hebben doen inzien, dat de gemagnetiseerde voorkomt te kunnen oordeelen over den juisten staat zijns ligchaams, (dragende alsdan den verheven naam van helderziende) en over de voorwerpen, die hem omringen. Toetsen wij nu des gemagnetiseerden bewustzijn aan de eigenlijke vereischten van bewustheid, in de ware beteekenis van het woord; zien wij, of en in hoe verre hetzelve daarmede overeenstemt, en of, in gevolge van die vergelijking, de verschijnselen, die de magnetische slaap oplevert, kunnen gezegd worden kenmerken te dragen van bewustheid, d.i. van redelijk en zinnelijk gevoel! Dat eene voorstelling zonder bewustheid niet kunne bestaan, is eene waarheid, die niet wel kan geloochend worden. De gemagnetiseerde wordt gezegd voorstellingen te hebben. Ergo draagt hij bewustheid daarvan! Ook dezen syllogismus, mijn vriend! zult gij mij moeten toestemmen. Bewustheid, evenwel, steunt op het verband der voorstelling zelve met het voorgestelde object en het voorstellende onderwerp; deze waarheid is zoo mathematisch zeker, dat dezelve zich zonder bewijs met de vorige genoegzaam vereenigt. Dit verband nu vooronderstelt eene kennis in den mensch, zoo van zichzelven of van zijn' eigen toestand, als ten opzigte van voorwerpen buiten hem. Subjectief bewustzijn kan voorts nog gezegd worden de kennis van onzen toestand, zoo als die zich aan ons, quä phaenomenon, voordoet; dat is: zoo als die ons door middel van den indruk, dien de organen des gevoels (de zenuwen) erlangen, wordt medegedeeld. Zekere kennis van onzen toestand erlangen wij nimmer, dan door objectief | |
[pagina 605]
| |
bewustzijn; dat is: kennis, die wij dragen van de voorwerpen buiten ons, in den breeden of physiologischen - en van de wezenlijke natuur dier voorwerpen en derzelver wezenlijk verband met onzen toestand. in den meer bepaalden, psychologischen of wijsgeerigen zin des woords. - Eene enkelvoudige, of [mag ik mij zoo uitdrukken] geïsoleerd subjectieve kennis, derhalve, kan nimmer dan zwak, of duister, of onvolledig zijn, zoo lang dezelve niet onderschraagd wordt door de zinnelijke aanschouwing van voorwerpen buiten ons, en door de objectieve kennis van derzelver verband en aaneenschakeling met onszelven. Ziedaar, mijn vriend! eenige praemissen, waarvan ik de nadere ontwikkeling aan uw vatbaar en schrander oordeel overlate, en die ik meende te moeten laten voorafgaan, om ook a priori de onbestaanbaarheid van het dierlijk Magnetismus te staven. Passen wij nu dit een en ander op den gemagnetiseerden toe, dan zien wij, dat dezelve op verre na niet eene volledige kennis draagt van den toestand zijns ligchaams: immers dezelve kan niet anders zijn dan duister, zwak en onvolledig, omdat zijne bewustheid (ondanks zijn helderziend oog en zijn geïnspireerd vermogen) hem niet toelaat zichzzlven met de voorwerpen buiten hem in den vorm van tijd en ruimte te bevat en, omdat zijne magnetische bewustheid hem den dadelijk aanwezigen en passieven staat zijns ligchaams, benevens den tijd, de plaats, de gelegenheid noch ook de personen buiten hem voorstelt zoo als die wezenlijk zijn, maar zich alleen bepaalt tot hetgeen hij van den toestand zijns ligchaams, quâ phaenomenon, houdt, en even zoo, wat hij houdt van de ware natuur, bedoeling werkzaamheid en verband der objecten buiten hem. In den waren zin dan genomen, gaat de zoogenaamde magnetische slaap niet dan met een subjectief bewustzijn, d.i. eene gebrekkige en, door de veranderingen, die de zenuwen, en daardoor het sensorium, uit hoofde van de zinnelijke betasting, lijdt, hoogst pathologische kennis gepaard. Het is niet om te schermutselen met diep afgetrokkene | |
[pagina 606]
| |
waarheden der wijsbegeerte, mijn vriend! dat ik u deze mijne parallelen mededeele; gaarne had ik zelfs de praemissen daargelaten, ware het niet, dat uit derzelver onomstootelijke waarheid eene door mij bedoelde en ongunstige gevolgtrekking, ten opzigte van de mogelijkheid of bestaanbaarheid dier zoo hoog geroemde, of liever, zoo algemeen beruchte verschijnselen van den magnetischen slaap, moest worden afgeleid. - Op den voorgrond plaatsende de vereischten van bewustheid in den mensch, en derzelver aard getoetst hebbende aan die verschijnselen, welke de magnetische slaap oplevert, waar zien wij dan die ware, duidelijke en algemeene kennis, die het aanwezen eener geheime vloeiftoffe en de onfeilbaarheid van haren invloed staaft? - Zinnelijk en dierlijk toch is het gevoel van buitengewone levendigheid en warmte; ligtgeloovigheid, de vaste overtuiging van te zullen genezen worden; duister en eenzijdig de inwendige - gebrekkig en wankelbaar de uitwendige werking der ziele; en het voorgevoel omtrent het aanstaande, bedrog, toevalligheid, of - een sprookje! Vermoeit het u niet, mijn vriend! dat ik uwe aandacht medesleep, om nogmaals een uitstapje te doen in het gebied der wijsgeerige zielkunde, dan bid ik u eens acht te geven op het vernietigd verband, of de verbrokene aaneenschakeling tusschen zintuig, zinnelijkheid, besef en kennis, in den magnetischen slaap! - Zoo strijdig derzelver onderling vernietigde betrekking met het eindoogmerk der werkzaamheden in 's menschen zinnelijke en redelijke natuur is, zoo strijdig is het ook met de begrippen eener gezonde redeneerkunde, wanneer wij ons willen voorstellen, de ongeregeldheden in 's menschen organisatie (onverschillig van welk eene oorzaak ook herkomstig) door zoodanige afwijkingen van de vereischten ter voortbrenging eener heilzame gewaarwording, door zoodanige inbreuken op de wetten van opvolging en aaneenschakeling der denkbeelden, en door de hervoortbrenging van zulke eenzijdige prikkels, als de zinnelijke betasting, de gestadige en sluimering barende eenzelvigheid van aandoening, en de middelijke of on- | |
[pagina 607]
| |
middellijke opwekking der verbeeldingskracht, te zullen genezen. Het is door de aanschouwing, dat wij het eerst tot voorstellingen geraken; de zintuigen zijn hiertoe onmiddellijk werkzaam; zonder deze voorafgaande aanschouwing, bestaan er geene begrippen; derhalve ook zonder voorafgegaan zijnde aanschouwing, zoo van onszelven als van de objecten buiten ons, kan het verstand ons niet tot middelaar dienen, ten einde tot begrippen of middellijke voorstellingen te geraken. Dit al weder op den gemagnetiseerden toegepast zijnde, zal mijn vriend mij moeten toestemmen, dat de patient [al wilde men ook het opwekken of in beweging brengen en het doen concentreren of termineren eener vooronderstelde magnetische vloeistoffe met den naam van opwekking eener hoogere zinnelijkheid bestempelen] geenszins kan gezegd worden tot kennis te geraken. Aangeborene voorstellingen zijn hersenschimmen; - ook bewijzen zij in dit geval niets. Het regelmatig en opvolgend verband tusschen de zintuigen, zoo in- als uitwendige, is verbroken, en het vooronderstelde bestaan eener zoogenaamde hoogere zinnelijkheid sluit het bestaan en daarom de noodzakelijkheid van bestaan van lagere trappen of eerste graden der zinnelijkheid of zinnelijke beschouwing geenszins uit. - Nog minder kan de gemagnetiseerde door alleenwerking zijner rede besluiten vormen, en zijne begrippen doen reägeren op zaken of voorwerpen buiten hem, of dezelve toepassen op zijn' eigen toestand, of op de dingen, die hem omringen. - Eindelijk nog kan de gemagnetiseerde niet gezegd worden kennis te dragen van zijnen toestand, alzoo men onder kennen verstaan moet de vertegenwoordiging eener zaak, als wezenlijk mogelijk; en deze vertegenwoordiging kan alleen door tusschenkomst onzer zinnelijkheid, d.i. door middel van het vrij en onbelemmerd gebruik onzer zinnen, geschieden. Waar, vrage ik andermaal, zullen wij de verschijnsels van den magnetischen slaap, voor zoo verre die van de verschijnselen eener gewone rêverie, of halve sluimering, geacht worden te verschillen, onder rangschikken? - Vol- | |
[pagina 608]
| |
strekt onbestaanbaar met de duidelijke begrippen, die wij koesteren aangaande kennis en bewustzijn, schijnen zij eene afzonderlijke rubriek te vorderen, die wij hun dan ook gaarne in het brein van ligtgeloovige aanhangers van een in allen deele, en uit alle oogpunten beschouwd, onbestaanbaar, valsch en in de gevolgen zeer schadelijk stelsel inruimen! Ik zeg, ‘in allen deele en uit alle oogpunten;’ want het was mij niet te doen, mijn vriend! u alleen van voren mijne gedachten nopens dit onderwerp mede te deelen. Intusschen heeft de vloed mijner idéën de mij gestelde ruimte geheel verzwolgen; gaarne verbinde ik mij daarom, u in 't vervolg nog nadere bijzonderheden voor te dragen, hebbende ten doel, om, op gronden van ontleed-, natuur- en ziektekunde, op gronden eener zuivere ervaring daarenboven, het hersenschimmige van geheel het dierlijk Magnetismus te betoogen, in zoo verre men daarin eenig vreemd verschijnsel zoeken, of hetzelve, als een nieuw middel ter genezing, op het menschelijk ligchaam mogt willen toepassen; terwijl ik voorts nog, dit stelsel (duld ten laatsten male, dat ik het zoo noeme!) in deszelfs oorsprong, aard en gevolgen ontledende, mij voorbehoude, u, mijn vriend, bij eene nadere gelegenheid, oplettend te maken op de nulliteit der daadzaken, welke men aanvoert, in 't algemeen, en op die facta in 't bijzonder, waarvan een onlangs uitgekomen Berigt in den Letterbode melding maakt. Dan, genoeg, welligt reeds te veel, uw geduld gevergd! Hoezeer niet, zoo als gebleken is, onder de adepten mij kunnende rangschikken, mogt ik niettemin, door nog langer uit te weiden, uwe aandacht in uzelven doen concentreren, en mij daardoor aan de zonde eener magnetische slaap-bevordering schuldig maken. - ‘Manum de tabula!’ hoor ik de Mesmerianen roepen; en daarom, mijn vriend, om maar kort te besluiten, geloof mij opregt
Uw toegenegen
philalethes. |
|