Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 589]
| |
Mengelwerk.Waarheid en onafhankelijkheid. eene redevoering, uitgesproken in de Maatschappij Felix Meritis,
| |
[pagina 590]
| |
wet verwijdert alles, hetgeen aan nuttige verstandsbeschaving of betamelijke uitspanning nadeelig zoude kunnen zijn; zij verleent een onbelemmerden toegang aan een ieder, die door de eene of andere bijdrage tot wetenschap of kunst eenige leering of genoegen wenscht toe te brengen. Die wet duldt niet den minsten aanval op hetgeen eerwaardig onder de menschen is; zij slnit alle partijschap uit, onder welk een kleed of gedaante zich dezelve ook moge vertoonen; zij wil niet, dat hier de een heersche over den anderen; zij handhaaft dus de vrijheid, die aan waarheid en pligt verknocht is: ook zijn er geen knellender ketenen, dan beginselen, die het verstand benevelen, de zeden kwetsen, en het hart bederven. Bewaart, Mijne Heeren! deze grondwet, welke gij voorschrijft en mededeelt aan een ieder, die uw vereerend verzoek, om in het midden van u op te treden, gewillig aanneemt; bewaart dezelve zorgvuldig, en uwe Maatschappij zal meer en meer een treffend bewijs opleveren, dat waarheid en onafhankelijkheid ten naauwste aan elkander verbonden zijn. Het is voor den menschelijken geest, en tot bevordering en zuivering van eigen kennis, dikwerf nuttig, om bij zulk een punt, als ik daar opgegeven heb, stil te staan. Er zijn oogenblikken, waarin deszelfs beschouwing licht, moed en opgeruimdheid geeft. Men vergeet bij zoodanig een onderzoek, hetgeen er knagend en verbrijzelend in dit leven is. - Mag ik dan mijne aangevoerde en door uw Genootschap gewettigde stelling in eenige hoofdtrekken zoeken op te helderen en te staven! Mag ik te dien einde u een en ander voorbeeld van die edele onafhankelijkheid, geboren uit onuitwischbare liefde tot het ware, goede en schoone, het- | |
[pagina 591]
| |
geen toch in den geest eener onvervalschte wijsgeerte één is, herinneren! Mag ik, getrouw aan mijn denkbeeld, en landen, en talen, en gewoonten, en begrippen, en levensstanden, en tijden voor uw en mijn oog doen verdwijnen, om eene van dat alles onafhankelijke denk- en handelwijze in eenige bijzonderheden te schetsen, en daardoor mij en u in die streelende overtuiging te bevestigen, dat waarheid en onafhankelijkheid ten naauwste met elkander verbonden zijn, en dat de laatste dáár het meest genoten wordt, waar de eerste de meeste achting vindt! - Verleent mij uwe gunstige en toegevende aandacht. Eenige weinige wenken en voorbeelden, tot siaving mijner stelling onpartijdig gezocht en daargesteld, zullen genoeg zijn. Tijden van onwetendheld, en algemeene onderwerping aan menschelijk lijk gezag, boeijen den vrijen geest. Hoe genoegglijk is het dan, in het midden der donkerheid en der slaafsche banden, bij de grootste tegenwerking, bij omstandigheden, weinig geschikt om eigene ontwikkeling te bevorderen, eenen man te zien opstaan, die denkt en gevoolt, geheel onafhankelijk van den geest zijner eeuwe, en die zich door alle hindernissen den weg baant tot het rijkelijk verspreiden van licht en waarheid! Zoodanig was, in de vijftiende eeuw, rudolph agricola. In eene geringe boerenwoning, niet verre van mijne vaderstad Groningen, geboren, was hij het, die, alleen geleid door het vroeg en naauwkeurig lezen van de beproefde schriften der ouden, vooral der Romeinen, meer dan iemand anders medewerkte, om de ingewikkelde en alles overmeesterende schoolsche wijsgeerte den bodem in te slaan, en alzoo Duitschland tot eene grootere hervorming voor te bereiden. Bijgeloof, vernielende dweeperij, zich onophoudelijk achtervolgende volksberoetingen, burgerlijke tweedragt, onderling verdeelde raadsvergaderingen, door partijschap bestuurde geregtshoven, hevige godsdiensttwisten, en bij dit alles eene listige staatkunde, en de onmogelijkheid om onzijdig te blijven, - welk een geest zoude niet buigen onder zul- | |
[pagina 592]
| |
ke omstandigheden! Maar Frankrijks grootste Kanselier michel de l'hopital, maar de edele mornay bleven, in het midden dier stormen, onafhankelijk, zichzelven gelijk, der waarheid getrouw. Met die zelfde effenbaarheid van geest, met die zelsde vrije hand, boven allen bedriegelijken indruk, boven alle bijzondere inzigten verheven, zoo geheel niets dan waarheid zoekend en bedoelend, schreef thuanus de geschiedenis van het zoo even gemelde tijdperk. Huig de groot verloor en ambt, en staat, en goed, en vrijheid; maar zijn voor alle schokken ontoegankelijk vernuft gaf, bij zoo vele andere voortbrengselen, uit Loevesteins kerker aan zijn vaderland, aan de gansche wereld zijne, in meer dan veertien talen overgebragte, verhandeling over de waarheid van den Christelijken Godsdienst. Nooit werkte de ziel van marcus tullius onder de ouden, en die van baco onder de lateren, onafhankelijker; nooit bereidde hunne wijsgeerte edeler voedsel voor de volgende eeuwen, dan toen zij beiden het wisselend lot der menschelijke staatkunde ondervonden. Heete dorst naar kennis wordt door niets uitgebluscht. Steeds vermeerderend, wijkt hij zelfs niet in het midden der grootste gevaren. De Pharsalische velden zagen cezars nasporend oog den loop der starren gadeslaan; en, toen Syracuse onder marcellus zwaard moest bukken, bleef archimedes, bij het ontzettendst krijgsrumoer onbewogen, de diepten der wiskunde doorgronden. Dit alles nu was de vrucht van onbeperkte zucht tot waarheid, en strekt ten bewijze, dat zij alleen de beste waarborg onzer onafhankelijkheid is. Maar er zijn nog meer wenken, nog andere voorbeelden te herinneren. De eerste indrukken, die wij in onze jeugd ontvangen, onze bijzondere godsdienstige opvoeding, de stand, waartoe onze geboorte ons schikt, de wil en wensch van ouderen, die een hoogen rang bekleeden, de keus van den Vorst, | |
[pagina 593]
| |
de stem van het algemeen, - kan er iets beslissender voor ons toekomstig lot zijn? En echter was er niets, in dezen zoo dringenden zamenloop van omstandigheden, dat den jongen en in de pracht der wereld opgebragten william penn uit zijne baan konde rukken, en hem zijne aangenomene eenvoudige beginsels en levenswijze doen verzaken. Zoo onafhankelijk dacht hij, dat zelfs de spotternij van het gansche Hof op zijnen vasten geest geen den minsten invloed had; terwijl hij met onbegrensden moed en taai geduld zijnen weg voortwandelde, de wetgever van Amerika wierd, de ketenen der Canadasche stammen verbrak, een verbond met hen sloot, mogelijk het éénige, waaraan arglistige staatkunde geen het minste deel had, en hetwelk ook nooit geschonden is; terwijl zijn naam in Pensylvanië leeft, en ons de leerrijke gedachtenis van eenen waarlijk onafhankelijken geest voor het oog brengt. Is het een onwedersprekelijk merkteeken van eene onafhankelijke denkwijze, welke weet over vooroordeelen te zegepralen, en alleen met waarheid en pligt raadpleegt, wanneer noch de hoogverheven stand, waarin men geplaatst is, noch de naauwste betrekkingen met hen, die aan het hoofd der regering zijn, noch het heerschend gevoelen, dat door de opperste magt bepaald is, in staat zijn, de minste schaduw van verandering in achting en genegenheid voor hen, die hunne zaak hebben zien vallen, te weeg te brengen, of de openlijke betuiging van die onverbrekelijke achting te beletten; - is dit onafhankelijk denken en handelen, dan dacht en handelde alzoo Vader willems Weduwe, de edele coligny, toen zij met eigen hand den braven, maar verbannen hoogerbeets moed insprak, en hem tot eene blijmoedige en standvastige onderwerping aan Gods wil vermaande. Wanneer wij bij de uitgebreidste geleerdheid, bij een alles omvattenden geest, bij het diep doorzoekend en peilend verstand, smaak voor het hoogst eenvoudige vinden; wanneer men bij al het groote, hetgeen men bezit, en bij al den roem, dien men verkregen heeft, zich niet schaamt, | |
[pagina 594]
| |
dat eenvoudige openlijk de zuiverste achting te bewijzen, dan noemen wij dit onafhankelijkheid van geest; en deze onafhankelijkheid vertoonde zich in leibnits, toen hij aan het nederig geschrift van thomas a kempis den grootsten lof gaf, hetzelve onder de eerwaardigste en nuttigste voortbrengsels van het menschelijk hart stelde, en zijne eigen stichting daarin zocht. Met die zelfde onafhankelijkheid, die alle vooringenomenheid te onder brengt, zag men den Schrijver van den jongen Anacharsis, den beroemden barthelemy, voor wien de gansche oudheid hare schatten had opengelegd, en wiens gevoel voor alle kunst zoo fijn was, de Zelfbeproevingen van Vader augustinus op den hoogsten prijs stellen, dat klein en voor de wereld zoo onaanzienlijk geschrift, te gelijk met den homerus en pindarus, hij zich dragen, en, in de ure des doods, den troost, dien het hem gaf, met dankbaarheid waarderen. Nog eens. Het nasporen der natuurverschijnselen, het ontdekken van sommige harer wetten, het doorgronden van eenige harer geheimenissen, ging meer dan eens gepaard met eene kwalijkgeplaatste zelsvoldoening, die niet zelden op aanbidding van eigen vernuft uitliep. Er is geen ongelukkiger slaaf, geen kleiner noch afhankelijker wezen, dan de man, die zichzelven vergoodt. Alle ingebeelde waarde van den menschelijken geest schept kluisters, zwaar om te dragen, moeijelijk om te verbreken. Hoe vrij werkte dus de ziel van eenen haller, wiens doorziend oog, wiens vaste hand, in ieder punt der schepping, Hem, die zich verborgen houdt, eerbiedig ontdekte! - Even zoo vrij, en onafhankelijk van drukkenden hoogmoed, waren, onder ons, die groote mannen, wien het vergund werd, zoo diep in het heiligdom der nature in te dringen. Ik spreek van eenen huigens, nieuwentijd, leeuwenhoek, boerhave; namen, die ons, bij de gedachtenis van verbazende kunde, het zachte beeld van nederigheid en waarheidsliefde, en dus ook van de edelste onafhankelijkheid, voor den geest brengen. | |
[pagina 595]
| |
Met deze laatste schets verbindt zich op het naauwste de herinnering dier wijsgeerte, die, zonder twijfelarij, edelmoedig genoeg was, om te bekennen, dat zij alleen een klein, zeer klein gedeelte der zaken kende. Matigheid was het kenmerk van haar onderzoeken en van haar beslissen. Zij had weinig teleurstellingen te vreezen, omdat zij niet meer zocht dan geoorloofd was. - Ja, dat was ware onafhankelijkheid, wanneer men grenzen erkende en eerbiedigde, en tegen den vrijen geest durfde zeggen: Tot hiertoe en niet verder! - Zoo was de echte Socratische wijsgeerte, wiens grondvester, indien hij thans leefde en leerde, mogelijk door velen, die hem nu bewonderen, omdat hij een Atheniënser was, onder de armen van geeste zoude gerangschikt worden. Eindelijk, ter proeve van onafhankelijkheid, met waarheidsliefde verbonden, strekke een der beschaafdste mannen uit de jongstverloopene eeuw, die, onverschillig, in welk een land, onder welk een volk, in welk eene taal hij het schoone vond, oude en nieuwe letterkunde zonder mate vereerde; en die, gevormd door horatius en maro, door theocritus en callimachus, door addison en shakespeare, door zoheir, mohamed en hafer, zoo wel in Rome als Athene, zoo wel in zijn vaderland als aan den Perzischen zeeboezem, zijnen kostelijken schat vergaarde. Ik spreek van william jones, den stichter der Aziatische Maatschappij van wetenschappen op de kust van Malabaar; welke stichting zoo veel tot roem der Oostersche letteren, en tot eer der openbaring en des Christendoms, heeft toegebragt. Dit zij genoeg, Mijne Heeren, om, gelijk ik vertrouwe, eenigzins de stelling, waarmede ik voor u optrad, als een loffelijk en eerwaardig beginsel te doen beschouwen, en u en mij meer en meer te overreden, dat, in den ganschen aanleg en ontwikkeling van onzen geest, waarheid en onafhankelijkheid zeer naauw aan elkander verbonden zijn, en dat de laatste dáár het meest genoten wordt, waar de eerste den zuiversten eerbied en de getrouwste hulde ontvangt. | |
[pagina 596]
| |
Niemand onzer denke, dat het in de eeuw, waarin wij leven, minder noodig zij, op de waarde van dit beginsel aan te dringen, dewijl wij in wetenschap of letterkunde niet meer dien tegenstand ontmoeten, dien men in vorige tijden te overwinnen had. Het is waar, (om alleen bij het wetenschappelijke en letterkundige te blijven) onze galileïs zullen om hunne ontdekkingen niet meer in den kerker geworpen worden. De ban, gelijk die van leo den X, zal niet meer het hoofd treffen van den man, die het wagen zoude, iets in den Ariosto te berispen. Wij durven, naar eigen inzien, naar eigen gevoel, het oude boven het nieuwe, en het nieuwe boven het oude, naar verschil der onderwerpen en der behandeling, vrijelijk verheffen. Wij mogen Trojes laatsten nacht, in maros schets, verre den voorrang geven boven het bloedige Parijsche Bruiloftsfeest, in voltaires Hendrik den IV. Wij kunnen veilig de verschrikkelijke toovermengsels in den Macbeth veel belangrijker keuren, dan alles, wat ons horatius van zijne Canidia, en lucanus van zijne Erichto zegt. De oordeelkunde durft, zonder schroom, met haar helder licht in alle gedeelten der letterkunde indringen. De stroomen van kennis vloeijen, zonder twijfel, van alle kanten zamen. - Echter vraagt men, met bescheidenheid: Bezitten wij inderdaad veel van dien geest van edele onafhankelijkheid, die in alle tijden zoo veel heerlijks, zoo veel onverderfelijks te voorchijn bragt? Ontvangt iedere wetenschap, iedere kunst, ieder nieuw opgehelderd inzigt, iedere door grijze ervaring gestaafde opmerking, de schatting, die haar toekomt? Wordt het oordeel, hetgeen wij vellen over menschen, zaken, eeuwen, stelsels en gevoelens, altoos door onpartijdigheid, het kenmerk van onafhankelijkheid, bestuurd? Zijn wij steeds billijk genoeg, om naar vaste en aan geene afwisseling onderhevige regels dat oordeel in te rigten? Vergeet ook wel eens eene latere eeuw, wat zij aan eene vroegere verschuldigd is? En wordt de bron, waaruit zoo veel beekjes gedrenkt moeten worden, niet wel eens ver- | |
[pagina 597]
| |
achtelijk voorbijgezien? Geven wij aan ieder land, aan ieder volk, aan ieder vernuft de eere, die hun toekomt? Hebben wij het eenvoudige, dat heilig zegel der waarheid, lief; of knielen wij wel eens voor hetgeen zijnen roem, gelijk lucretius zegtGa naar voetnoot(*), van zijne duisterheid ontleent? - Hoe dit ook zij, er zijn middelen om onze onafhankelijkheid te handhaven, en daardoor de eer der waarheid en haren invloed te bevorderen. Laat mij dezelve, tot ondersteuning en bevestiging van hetgeen ik gezegd heb, kortelijk mogen voorstellen. Men raadplege tot dat einde de geschiedenis van het menschelijk verstand, niet naar zekere willekeurig geplaatste oogpunten, maar met onpartijdigheid en onbevooroordeeldheid; en meer dan één trek van miskende grootheid, meer dan één straal van verborgen licht zal zich aan ons oog opdoen. Men erkenne in de oneindige verscheidenheid der nature het afbeeldsel der verschillende wijzigingen van den menschelijken geest, die hare indruksels opvangt, zich naar dezelve vormt, en, even gelijk zij, zich onder allerlei gedaanten vertoont. Men eerbiedige in iedere wetenschap, in iedere kunst, zoo wel als in het vernuft, en de hand, die dezelve beoefent of daarstelt, de duidelijke sporen van eene onzigtbare magt en wijsheid, zonder welke de voorwerpen van kennis noch orde noch schoonheid zouden bezitten, en het vermogen ter bevatting en ter uitvoering krachteloos zoude zijn. Men verlieze niet uit het oog, dat er een naauw en heilig verband is tusschen alles, hetgeen den menschelijken geest op eene waardige wijze bezig houdt, of zijn vernuft in werking brengt; - dat dit verband even onverbrekelijk is als dat van het geschapene, en dus alle verachting van eenige wetenschap of kunst zeer kwalijk berekend, en een blijk van weinig nadenken, of van eigenzinnig vooroordeel is. | |
[pagina 598]
| |
Men zwere niet bij zijnen meester, bij zijne eeuw, bij den heerschenden smaak, bij het gezag der overlevering, of bij eenigen vreemden indruk. Men make zich los van dit alles. Men zoeke niets dan waarheid, om 't even, op welk een grond, onder welk eene hemelstreek, in welk een jaargetijde de bloem te voorschijn kwam, door wien geteeld, door wien besproeid: zij heeft hare eigene, onafhankelijke waarde. Men verbreke met heldenmoed het zamenweefsel van zelfbegoocheling en valschen waan, hetwelk ons het regt gezigt der voorwerpen belet, en den vrijen toegang tot een billijk onderzoek ontzegt. Eindelijk, men gewenne zich, al het groote, goede en prijswaardige, waar wij het ook ontmoeten, als een bewijs van den oorspronkelijken adel onzer nature te beschouwen, als zoodanig er ons in te verheugen, hetzelve na te volgen, en door die belangstelling en dat gebruik hulde te doen aan de onveranderlijke waarheid. Door dit alles, Mijne Heeren, wordt een nieuw en ruim veld aan het vlijtig en vrij onderzoek aangewezen. Hierdoor worden de palen van het schoon en zacht gebied der waarheid al verder en verder uitgezet. Hierdoor storten scheidsmuren, hoogten, en ter belemmering of verwoesting opgeworpene sterkten, ter neder. Hierdoor vormt zich allengs een onverbreekbare band tusschen alles, wat edel, groot en goed is. Verstand en hart worden voor alle heilzame indrukken en gewaarwordingen opengesteld. Ongekende genietingen spruiten voor ons, in het midden der doornen, uit de aarde voort, en scharen zich rondom ons. Hetgeen verloren scheen, komt weder; hetgeen in het stof gebogen en vergeten lag, beurt het vernederd, maar ongekrenkt hoofd op. Aloude wijsheid, aloude deugd herleeft. Meer dan eens ontleende de eik eene vernieuwde kracht van de bijl, die hem knotteGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 599]
| |
Men hope dus, men werke dus! Men beware zorgvuldig, en gebruike wijsselijk, hetgeen overbleef! En, mag ik hier, uit eene nog onlangs door een uwer Dichteren zoo meesterlijk daargestelde Allegorie, een goeden raad ontleenen, dan zeg ik: De vaderlandsche Zwaan, die zoo menige schoone veder in het laugdurig worstelen verloor, drage zorg, dat haar nog overgebleven en onverloren schoon niet bezoedeld worde! Voor het overige, Mijne Heeren, willen wij, bij al hetgeen ons hart met diepen weedom vervult, bij den schok der driften, bij den voortslependen stroom der omstandigheden, bij het pijnigende der zorgen, bij het zoo dikwerf vernederend en verscheurend oordeel der menschen en het willekeurige hunner voorschriften, onze kalmte en de onafhankelijkheid van onzen geest behouden. Men prente dan onuitwischbaar in het hart de gedachte aan onze afhankelijkheid van eene hooger wet, en aan onze aansprakelijkheid voor eene hooger vierschaar! |
|