Anecdote van Diderot.
Diderot was, gelijk men weet, een vijand van de Vorsten. Er waren slechts weinigen onder dezelve, van welke hij goeds sprak, en hij ontweek zorgvuldig de ontmoeting van al de overigen. Zekere Duitsche Erfprins wenschte, in PParijs zijnde, hem te leeren kennen; terwijl de Heer van grim het op zich nam, den Prins gelegenheid daartoe te verschaffen. Verscheiden pogingen mislukten; maar eindelijk gaf diderot zelf zijn verlangen te kennen, om eenen jongen Duitschen Prins te zien, van wiens uitstekende talenten men hem telkens nieuwe trekken verhaalde en hij beloofde den Heer van grim met hem in een gezelschap te zullen gaan, alwaar de Prins zich insgelijks zou bevinden. Vóór den afgesproken dag, echter, begaf zich de Heer van grim, verzeld door de Prins, naar diderot, hem dien als eenen Duitschen Graaf voorstellende, die eerst binnen kort te Parijs gekomen was. Het gesprek werd oogenblikkelijk belangrijk, en de vreemdeling verraadde zoo veel vernuft en zoo uitgebreide kundigheden, dat de oude Wijsgeer een paar uren zeer opgeruimd voortpraatte, en bij het weggaan zeide: ‘Ik bid u, heer Graaf! mij toch vooral dikwerf te willen bezoeken.’
‘Apropos, van bezoeken gesproken,’ zeide de Heer van grim; ‘gij wildet immers met mij naar Mevrouw ** gaan, om den Erfprins van ** te leeren kennen.’ - ‘Ach, loop heen met uwen Prins!’ hernam diderot half gramstorig; ‘gij ontneemt mij het gezond verstand, en geeft er mij niets voor weder.’ - ‘Nu, zoo heb ik de eer, u hiermede den Erfprins van ** voor te stellen,’ voer de Heer van grim voort. - Zonder een oogenblik in verlegenheid te zijn, zeide diderot: ‘Werp u den beminnelijken Prins te voet, Mijnheer! en vraag hem vergiffenis voor de onbeleefdheid, die gij mij hebt doen zeggen.’
Bl. 546. reg. 10 van ond. staat reeds, lees rees.