Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 541]
| |
Mengelwerk.Gevoelens der oude en hedendaagsche schrijveren, wegens het bestaan der Amazonen.‘Aan den Heer Redacteur van het Tijdschrift van Kunsten en Wetenschappen.
Mijn Heer!
Gibbon, in zijne uitmuntende en keurig vertaalde Geschiedenis van het verval en den ondergang des Romeinschen Rijks, de zegepraal van aurelianus vermeldende, teekent op: “Ieder volk werd door een bijzonder opschrift onderscheiden; en op deze wijze werd de naam van Amazonen gegeven aan tien krijgshastige Heldinnen van de Gothische natie, welke men in de wapenen had gevangen.” Hij voegt er deze aanmetking nevens: Onder de barbaarsche natiën streden meermalen vrouwen naast hare mannen; maar, dat er in de oude of nieuwe wereld ooit eene maatschappij van Amazonen zou bestaan hebben, is bijna onmogelijk. (IIde D. bl. 164 en 616.) Dit lezende, herinnerde ik mij, over de Amazonen iets, in 't Engelsch, gevonden te hebben, 't geen mij toen zeer wetenswaardig voorkwam. Ik zocht het na, en vond het niet ongeschikt voor uw nuttig Maandwerk. Met het plaatsen zult gij tevens genoegen geven aan uwen bestendigen Lezer, Q.N.’
Vele oude Schrijvers gewagen van Amazonen, en, indien men eenig geloof mag slaan aan de verhalen, wegens dezelve nagelaten, bestonden zij gedurende een aantal eenwen. Men spreekt van de Amazonen, als vrouwen, die | |
[pagina 542]
| |
zich zeer gevreesd maakten; die, steden gesticht hebbende, de grenzen harer heerschappije wijder en wijder uitbreidden, en verscheidene andere volken te onder bragten. Dat er, te eenigen tijde, vrouwen zouden bestaan hebben, die, zonder den bijstand der mannen, steden bouwden, dezelve beheerschten, legers aanwierven, daarover het bevel voerden, de openbare zaken afdeden, en het land harer heerschappije d or de wapenen uitbreidden, is, ongetwijfeld, dermate strijdig met alles, wat wij van den loop der menschelijke zaken gezien hebben en weten, dat het, in de hoogste mate, ongeloofelijk voorkomt: maar, dat er vrouwen hebben kunnen bestaan, van genoegzame sterkte en moed tot het aanvangen van krijgsondernemingen, en zelfs tot het gelukkig volbrengen van dezelve, is zeker niet onmogelijk, hoezeer het ook strijde met den gewonen loop der dingen. Ten voordeele van dit denkbeeld mag men aanvoeren, dat vrouwen, vroegtijdig in krijgszaken opgetogen, tot de jagt of eene harde en zwaar werkzame levenswijze opgebragt, sterker zijn en krijgshaftiger, dan mannen, die, weekelijk opgevoed, zich aan geene ongemakken altoos blootstelden. De ledematen der vrouwen zoo wel, als die der mannen, worden vaster en sterker door veelvuldigen arbeid en oefening. Eene natie van vrouwen, derhalve, opgebragt en onderwezen gelijk men wil dat de Amazonen waren, zou bestand kunnen zijn in den strijd tegen mannen, eveneens opgetogen. Geen redelijke twijfel kan er vallen, of veel van het verhaalde wegens de Amazonen is verdicht: doch daaruit volgt geenszins, dat het geheelenal zonder grond zou wezen. De oude medailles en gedenkteekenen, waarop zij staan afgebeeld, zijn veelvuldig; en ontbreekt het in geenen deele aan getuigenissen van oude Schrijveren. Het schijnt niet redelijk, dat alles aan loutere verziering toe te schrijven, schoon er veel verzierings mede moge vergezeld gaan De Abt guyon spreekt van de geschiedenis der Amazonen, als door velen voor fabelachtig gehouden, ‘veeleer uit vooroordeel daartegen, dan op grond van we- | |
[pagina 543]
| |
zenlijk en gegrond onderzoek.’ Inderdaad, men kan niet loochenen, dat de bewijzen, ten voordeele van der Amazonen bestaan, uit de oude geschiedenis en oude gedenkstukken ontleend, verre van geheel verwerpelijk zijn. De waarheid ligt hier mogelijk, gelijk veelal, in 't midden; namelijk, dat waarheid en verziering in de verhalen, deze oude Heldinnen betreffende, deerlijk ondereengemengd zijn. Voorbeelden van heldenmoed in vrouwen ontmoet men in lateren tijde, eenigermate op de bedrijven der Amazonen gelijkende. De tijden en zeden der Ridderschappe inzonderheid, geschikt om groote ondernemingen te bestaan en heldenaard aan den dag te leggen, bezielden de vrouwen met denzelfden smaak. In gevolge van de heerschende geestdrift, zag men de vrouwen in 't midden der legerplaatsen en der krijgsbenden. Zij lieten de zachte en teedere neigingen, de huisselijke bezigheden harer eigen sekse varen, en verwisselden dezelve voor de harde en moeitevolle bedrijven des krijgs. Gedurende den tijd der Kruisvaarten, bezield door de dubbele geestdrift van godsdienstijver en dapperheid, volvoerden zij menigwerf de stoutmoedigste bedrijven, verwierven aflaten op het slagveld, en sneuvelden, met de wapenen in de hand, aan de zijde harer minnaren en echtgenooten. In Europa vielen vrouwen sterkten aan, en verdedigden dezelve. Prinsessen voerden het bevel over legers, en behaalden overwinningen Joanna van montfort streed voor het Hertogdom van Bretagne. Margaretha van anjou betoonde zich een werkzaam en onverlchrokken veldoverste en krijgsheld; haar geest onderschraagde langen tijd eenen zwakken echtgenoot; zij leerde hem overwinnen; zij herstelde hem weder in het bewind; twee keeren verloste zij hem uit de gevangenis, en, door opstandelingen aangevallen, bragt zij dezen niet te onder, dan na in persoon twaalf veldslagen gestreden te hebben. De oorlogzuchtige geest onder de vrouwen, zoo bestaanbaar en overeenkomstig met de eeuwen van woestheid, wanneer | |
[pagina 544]
| |
alles gewelddadig toegaat en moedbetoon het heerschend kenmerk is, duurde in Europa meer dan vierhonderd jaren; van tijd tot tijd te voorschijn tredende, bijzonder te midden van staatsberoerten en in dagen van omwentelingen Doch er waren landen en tijdperken, waarin die geest met bijzonderen luister te voorschijn trad. Die moedbetooningen zag men in de XV en XVIde Eeuw, in Hongarijen, op de Eilanden van den Archipel, en in de Middellandsche Zee, bij de aanvallen der Turken. Onder de treffende voorbeelden van vrouwelijk moedbetoon mag vermeld worden het gedrag van jane de belville, weduwe van Mons. de clisson, die te Parijs in het jaar 1343 onthoofd werd, op vermoeden dat hij verstandhouding hield met Engeland en den Grave van Montfort. Deze vrouwe, met diepgaande droefheid getroffen door den dood haars echtgenoots, en verbitterd wegens de handelwijze omtrent hem gehouden, zond haren zoon heimelijk naar Engeland; en, toen hare vreeze, ten diens opzigte, was uit den weg geruimd, rustte zij drie schepen uit voor het geld van hare verkochte juweelen, en stak in zee, om den dood haars echtgenoots te wreken op alle Franschen, die zij zou ontmoeten. Deze nieuwe Zeeroofster deed verscheidene landingen in Normandie, waar zij de kasteelen bestormde; en de inwoners van dat landschap waren meer dan eens getuigen van het in brand steken hunner dorpen; daar eene der schoonste vrouwen van Europa, met de toorts in de eene en het zwaard in de andere hand, moord en brand aanrigtte, en al de verschrikkelijkheden van den oorlog met vermaak aanschouwde! Ten jare 1590 had de partij van de Ligue eenig krijgsvolk van den Koning van Spanje gekregen. Op de tijding dat hetzelve ontscheept was, toog barri de st. aunez, Gouverneur van hendrik den IV te Leucate, met een plan naar den Hertog van montmorenci, Bevelhebber in die Provincie. Hij viel in handen van eenige der krijgslieden van de Ligue, die met de Spanjaarden in aantogt waren naar Leucate. Zij hielden zich verzekerd, | |
[pagina 545]
| |
dat zij, den Gouverneur in handen hebbende, de poorten dier plaats zouden geopend vinden; of althans, dat dezelve niet lang wederstand zou bieden. Maar constantia de cecilli, des Gouverneurs echtgenoote, verzamelde de bezetting van Leucate, en plaatste zich volmoedig aan het hoofd des krijgsvolks, met een piek in de hand; dit voorbeeld stortte de zwaksten moed in, en de belegeraars werden, waar zij zich vertoonden, afgeslagen. Schaamte, en de grootheid van het geleden verlies, bewoog hen, eene boodschap aan deze manhafte vrouwe te zenden, haar berigtende, dat, indien zij voortvoer met de verdediging, zij onverwijld haren man zouden ophangen. Zij gaf met betraande oogen ten antwoord: ‘Ik heb overvloed van schatten; ik heb ze aangeboden, en bied ze nog aan, tot een losprijs voor mijn man: maar ik wil niet schandelijk een leven koopen, waarover ik verwijt zou moeten hooren, en hetgeen hij zich zou schamen te genieten. Ik wil hem niet onteeren, door verraad tegen mijnen Koning en mijn Vaderland te plegen.’ - De belegeraars, zonder slagen, eenen herhaalden aanval gedaan hebbende, bragten haren echtgenoot om 't leven, en braken het beleg op. Hendrik de IV stelde vervolgens constantia de cecilli tot Gouvernante van Leucate aan; terwijl haar zoon, in de waardigheid van Bevelhebber, haar zou opvolgen. Op de lijst der Heldinnen en aanvoersters ten strijde moet aangeschreven worden jeanne d'arc, eene boerin, uit Toul geboortig, met den naam van de Maagd van Orleans vereerd. Zij verklaarde eene hemelsche openbaring te hebben, en beloofde het beleg van Orleans te zullen doen opbreken. Zij vond geloof. Van het hoofd tot de voeten gewapend, met een gewijden standaard in de hand, zag men haar, door geestdrift vervoerd, voor een Beschermengel aan. Haar vertrouwen, hare dapperheid, hare deugd, bragt de krijgslieden in verrukking. Men twijfelde aan geen wonderwerk, en bij gevolg ook niet aan de overwinning. Zij kwam in de belegerde stad, en verspreidde eene ijdele | |
[pagina 546]
| |
vrees onder de Engelschen; zij braken het zevenmaandig beleg op. - Jeanne d'arc had niet alleen het opbreken dezes belegs voorspeld, maar ook voorzegd, dat de krooning van Koning karel den VII te Rheims zou geschieden. Men waagt een hoogst hagchelijken togt, onder het geleide van de gewapende Maagd van Orleans, en de krooning wordt volbragt. Vergeefs was haar verzoek om te mogen vertrekken, dewijl zij hare zending volbragt rekende; men wederhield haar. Zij wilde het belegerd Compiegne redden, doch werd in een uitval gewond en gevangen genomen; en de gewaande Beschermengel werd te Rouaan als eene ketterin en tooveresse verbrand. De Abbé arnaud gewaagt van eene Gravinne van st. beaumont, die gewoon was, als eene Amazone, met haren echtgenoot ten strijde te trekken. Zij zond velen, door haar gevangen genomen, aan den Maarschalk feuquiers; en, 't geen velen zeer bevreemdt, is, dat zij, ten Hove zijnde, de zacht-en goedhartigheid zelve was, en zich met veelvuldig lezen en bedrijven van godsvrucht onledig hield. Onder de Amazonen, van welke de latere geschiedenissen gewagen, mogen wij niet vergeten te rangschikken eene Hollandsche vrouwe, kenau simons hasselaar, die zich bij het beleg der stad Haarlem, ten jare 1573, zoo zonderling deed uitmunten. Zij was ten tijde des belegs eene weduwe van zes-en-veertig jaren. Zij aanschouwde den noesten arbeid van oud en jong in het herstel der wallen. Bij haar reeds het denkbeeld op, om aan dien arbeid de hand te leenen. Zij sprak des met andere vrouwen, en ontstak bij deze dezelfde geestdrift. Aanspoorster was zij niet alleen, maar ook voorgangster in de volvoering van dit besluit. Welhaast verzamelde zij onder hare baniere driehonderd Heldinnen, over welke zij het bevel voerde. Niet alleen hielpen zij, naar het eerste voorstel, aan het versterken der wallen; maar wapenden zich met spietsen en vuurroers, gordden het zwaard om de vrouwelijke heupen, trokken uit, of streden op de muren, met zulk een betoon | |
[pagina 547]
| |
van heldenmoed, dat de Spanjaarden elkander toeriepen: ‘Hoe! zijn de vrouwen hier mannen geworden? of zullen wij ons van vrouwen laten kloppen?’ Don frederik was ooggetuige van die onversaagdheid der vrouwen, en bijzonder van de sierheid en het beleid van de aanvoerster kenau. Zij outkwam, bij het vermeesteren dier veste, 's vijands wraak, en werd, ter belooning harer diensten, door Staten van Holland en Zeeland, vervolgens met een ambt begiftigdGa naar voetnoot(*). Dr. johnson schijnt eenig geloof geslagen te hebben aan de verhalen wegens de oude Amazonen, welke men ons heeft medegedeeld; en hij heeft gepoogd aan te toonen, dat wij niet, met overhaasting, onde geschiedverhalen moeten verwerpen, dewijl zij daadzaken vermelden, strijdig met hedendaagsche zeden en tooneelen, en met welke niets, van hetgeen tegenwoordig gezien wordt, eenige gelijkheid heeft Over hetgeen wij niet weten, zegt hij, kunnen wij alleen oordeelen uit hetgeen wij weten. Elke nieuwigheid schijnt ons te wonderbaarder toe, naar gelange zij meer verwijderd is van eenig ding, waarmede ondervinding of getuigenis ons tot hiertoe bekend gemaakt heeft. Wat verder gaat buiten de begrippen, welke wij gewoon zijn te vormen, wordt in 't einde ongeloofelijk. Maar al te zeldzaam overwegen wij, dat der menschen ken- | |
[pagina 548]
| |
nis zich in zeer naauwe perken omschreven vindt; dat nationale zeden bij toeval gevormd worden; dat een ongemeene zamenloop van oorzaken zeldzame uitwerksels kan baren; of dat, hetgeen onmogelijk is op eenigen tijd of plaats, nogtans op eenen anderen tijd en elders kan gebeuren. Geloof te weigeren aan een verhaal, geeft, voor een oogenblik, een vertoon van meerderheid, welke vele lage zielen gereed zijn aan te nemen, wanneer dezelve zoo gemakkelijk kan verkregen worden, door de aandacht te onttrekken aan de baarblijkelijkheid, en zich de moeite niet te geven om waarschijnlijkheden te vergelijken. - Vele verhalen van Reizigers zijn losselijk als verdichtsels verworpen, tot dat volgende reistogten de waarheid daarvan verzekerden: en men mag met grond denken, dat vele oude Geschiedschrijvers ten onregte voor valsche berigtgevers zijn te boek gesteld, enkel omdat onze eigene tijden niets opleveren, 't welk gelijkheid heeft met hetgeen zij verhalen. Weinige verhalen zullen en mannen en vrouwen ongeloofelijker voorkomen, dan 't geen van de Amazonen wordt vermeld; van vrouwelijke natiën, in welker staatsregeling het eene wezenlijke grondwet was, de mannen uit te sluiten van alle deelgenootschap in staats- of lands-bezigheden; waar vrouwelijke legers onder vrouwelijke aanvoerders uittrokken; waar vrouwen het oppertoevoorzigt hadden over den landbouw; waar vrouwen in danspartijen en andere vrolijkheden den toon gaven. Nogtans heeft de Oudheid gewaagd van de Amazonen van Caucasus en van de Amazonen van Amerika, die den naam gegeven hebben aan de grootste Rivier in de geheele wereld. Condamine vond zoodanige gedenkteekens, als verwacht kunnen worden bij zwervende volken, waar de gebeurtenissen alleen bij overlevering bekend zijn, en waar nieuwe volkzwermen, zich van tijd tot tijd in het land zettende, al de voetstappen van vroegere tijden of geheel of grootendeels uitwisschen. Geen Schrijver heeft zich ten aanzien van het onderwerp der Amazonen meer moeite gegeven dan de Heer petit, | |
[pagina 549]
| |
die, ten jare 1685, eene Latijnsche verhandeling in 't licht gaf, om te bewijzen, dat er met de daad eene natie van Amazonen bestaan hebbe. Hij gewaagt in 't breede van de kleeding en de wapens, door dezelven gedragen; van de steden, door haar gebouwd, enz. Dan, in den loop zijner verhandelinge geeft hij niet onduidelijk te verstaan, dat het zeer bezwaarlijk valle, de vrouwen tegenwoordig te regeren, schoon zij ongewapend en in de kunst des oorlogs onbedreven zijn. Na al de geleerde naspeuringen en ontvouwingen, dacht de Schrijver waarschijnlijk, dat het geen zeer groot kwaad is, dat het geslacht der Amazonen opgehouden hebbe te bestaan. Rousseau schrijft: ‘De heerschappij der vrouwen is eene heerschappij van zachtheid, van believen, van toegeeslijkheid; hare bevelen zijn liefkozingen, hare bedreigingen tranen.’ De heerschappij der Amazonen was zeker eene heerschappij van eenen gansch anderen aard; en niemand zal het zeggen van Dr. johnson weigeren te onderschrijven, ‘dat het karakter der Amazonen eer schrikkelijk dan beminnelijk was.’ De hand kon niet zacht en teeder zijn, die zich voornamelijk bezig hield met den boog te spannen of de strijdbijl te zwaaijen. Bestonden zij immer, dan handhaafden zij hare magt door wreedheid, en woestheid misvormde haren moed. |
|