| |
Hollandsche schouwburg.
April-Mei, 1813.
Over het algemeen hebben wij reden gehad, over de vertooning van Demophontes niet onvergenoegd te zijn; dit Treurspel is inderdaad niet onverdienstelijk uitgevoerd, alhoewel ons de verdeeling van sommige mannen-rollen in het geheel niet bevallen heeft; als zijnde dezelven, naar ons inzien, in verkeerde handen gevallen. Demophontes, door den Heer wester- | |
| |
man voorgesteld, was, naar het ons toescheen, een weinig verlegen met zichzelven; ten minste het niet krachtdadig aanvatten van eenige tooneelen heeft ons in deze meening meer en meer versterkt. De eentoonige galm, welken hij dien avond bij uitzondering scheen te bezigen, bragt ook niet weinig toe, om de onderscheidene zielsaandoeningen van Demophontes niet behoorlijk te doen uitkomen; en van daar denkelijk, dat hij geen belang genoeg inboezemde. - Timantes heeft vele zeer goede oogenblikken gehad; ofschoon ook hier en daar de geweldige speel-drift van den Heer jelgerhuis hem groot nadeel toegebragt heeft. Had hij de geheele rol van Timantes zoo wél begrepen als de alleenspraak:
‘In eeuwigheid? ô Goôn! ach! waar(re) ik nooit gebooren!(o)
hij had dien avond eenen lauwer geplukt, vrij van alle kritiek. Regt jammer, dat deze verdienstelijke Acteur zijne passie niet beter te bedwingen weet! Wanneer hij dezelve concentreert, en zich niet laat wegslepen door eene noodlottige zucht tot schreeuwen, is hij in alle opzigten een man, die het hooge Treurspel schraagt; dan het komt ons voor, dat hij dit zwak bemint, en zelden, naar het schijnt, ontdoet de kunstenaar zich van zijn stokpaardje. - De Heeren rombach en evers, als Mathuses en Cherintes, hebben ons zeer voldaan. Rombach heeft zijn karakter, het gansche stuk door, gehandhaafd, en evers heeft zeer fraaije oogenblikken gehad.
Mejusvrouw kamphuizen heeft ons oneindig veel vermaak als Dirce gedaan; zij is van den aanvang van het stuk af, tot aan het einde, onafgebroken, Dirce geweest en gebleven. Wij zwaaijen der hoogst bekwame Vrouw onze opregte hulde toe, en wenschen van harte, dat zij op een pad blijve voortstreven, op hetwelk zij zoo veel roems te oogsten heeft. - Mejufvrouw grevelink was Creüze. Zij heest deze rol niet kwalijk uitgevoerd; maar, ook niet meer dan dit. Wij hebben ons zeer verwonderd, dat deze loffelijk ijverende Vrouw niet beter in deze rol geslaagd is.
Alzire is voortrefselijk gespeeld. Wij hebben dien avond den Heer snoek op nieuw bewonderd. Ieder keer, dat hij de rol van Zamor speelt, ontdekken wij nieuwe schoonheden in
| |
| |
dezelve. Hoe treffend weet hij het woest, het sier karakter van een' heldhaftigen en mishandelden Vorst te schetsen! Ontzettend was hij in het oogenblik:
‘Hij zelf, wien uw barbaarsche dwang
Naar eer en leven stond; hij, wien gij, uren lan,
Onze goedkeuring bij die des publieks te voegen, is eene schuld, die wij dankbaar voldoen.
Gusman, Alvares en Montezo, zijn door jelgerhuis, westerman en vader sardet verdienstelijk uitgevoerd. Jelgerhuis is altijd zeer fraai in den Gusman; in het vijfde bedrijf is zijn spel regt meesterlijk.
Mejufvrouw grevelink verdient alle toejuiching in de rol van Alzire; zij begrijpt dezelve volkomen, en is zeer belangverwekkend in de wreede omstandigheden, in welke deze ongelukkige Amerikane zich beurtelings bevindt. Ook deze keer heeft zij veel vermaak als Alzire gedaan. Wij hebben haar alleen deze aanmerking te maken, dat het ons is voorgekomen, dat haar costume onnaauwkeurig was. Eene Amerikane met een' Griekschen mantel en Reine omhangen, is iets dat er niet wel door kan.
Beverley is, even als de vorige keer, meesterlijk uitgevoerd. Wij zouden geene dan zeer geringe aanmerkingen kunnen maken. Het vijfde bedrijf, en vooral het sterven van Beverley, is uitmuntend geweest. Hij, die zóó in de Eeuwigheid overstapt, heeft geenen vertoornden Regter te vreezen!
Wij hebben eene vroegere aanmerking omtrent de jonge Jufvrouw freubel op nieuw moeten maken. De gestes van dit anders zoo bevallig achtjarig meisje komen ons als al te wijs voor. Hij, die haar dezelve inprent, heeft het volstrekt aan het verkeerde einde, en vernietigt een ontkiemend talent, dat zoo veel belooft! Even als de vorige keer, hebben de vele en gemaakte bewegingen van dit kind het uiteinde van Beverley meer na- dan voordeel toegebragt. Men raadplege Natuur in alle gevallen, en men zal bij slot zich er het best bij bevinden: ‘La Nature seul est aimable!’
Emilia Galotti heeft tot rentrte voor de Hollandsche Melpomene gediend. Kunnen, mogen wij iets voegen bij hetgeen het publiek zoo ondubbelzinnig heeft doen gevoelen? Neen!
| |
| |
Hij, die het waarachtige schoon, het fijne der kunst, den schitterenden toon der groote wereld wil zien, wil bewonderen, hij ga wattier als Orsina zien! Zijn oordeel moet het onze zijn. - Mogen wij nog langen tijd het genoegen smaken, U, pronksieraad van Hollands Schouwtooneel! de welverdiende hulde te brengen; dan zal de opregtste wensch van uwe vereerders, van uwe bewonderaars, ten volle voldaan zijn!
Snoek, hoezeer in een geheel verschillend emploi, is voortrefselijk in den Marinelli; en dit juist is een bewijs te meer van zijne ongemeene talenten. Majofski is weder een weinig te goed in den Galotti. Beider tooneelen met wattier, die met onze bevallige emilia-kamphuizen, zijn meesterlijk en onverbeterlijk uitgevoerd. Gaarne vergeven wij het der angstige verwarring, waarin laatstgenoemde, overeenkomstig hare rol, zich bevond, dat zij haar gebedenboek, in plaats van op de tafel, zoo verachtelijk op den grond neêrsmeet, als ware het een Melodrama à la Kotzebue! - Kamphuizen heeft zich van de rol van den Prins niet onverdienstelijk gekweten. Hij heeft inzonderheid de voor het Tooneel onzedelijke passage, waarin hij Emilia in een zij-kabinetje sleept, behendig gemaskeerd, en der goede zeden eene hulde gebragt, waarvoor wij hem verpligt zijn. Mejufvrouw majofski heeft zich met de rol van Claudia belast; en wij kunnen niet voorbij, haar over de uitvoering ons genoegen te betuigen. Alleen heeft ons de gedurige herhaling van ‘den Prins,’ in den eersten naamval, eenigzins gestooten. Trouwens, aan dergelijke onoplettendheden maken zich vele, zelfs de bekwaamste onzer Tooneelisten maar al te zeer schuldig! - Men kan ligtelijk uit het een en ander ontwaren, dat dit Tooneelspel met veel ensemble is vertoond.
Fedra is allervoortreffelijkst gespeeld. Bewonderden wij fedra-wattier, in vroegeren tijde, in deze zoo schoone, zoo grootsche rol, onze bewondering rees nog hooger, toen wij ditmaal haar dezelve weder zagen uitvoeren. Wij achten ons onbekwaam, der uitmuntende Vrouwe onzen dank naar behooren te brengen; wij voegen ons bij een haar hoogschattend publiek, en trachten door onze ongeveinsde toejuiching den haar verschuldigden tol te voldoen.
Hippolytus is op eene waardige wijze door den Heer snoek vervuld. Hij was de vurige, de naar roem hakende jongeling! Hij heest wattier onverbeterlijk ondersteund; het tooneel
| |
| |
der liefdeverklaring bovenal was het nec plus ultra der kunst. Zijn:
‘ô Goden! hoe! vorstin, vergeet gij dan te gader,
Dat Koning Theseus uw gemaal is en mijn vader?’
En wattier in:
‘Vorst Theseus weduw durft Hippolytus beminnen!’
hebben, door kracht van declamatie, de gedachte van racine iets goddelijks bijgezet.
Jelgerhuis, als Theseus, heeft zich van die rol meesterlijk gekweten. Hij duide ons echter de aanmerking niet ten kwade, dat hij, alhoewel Theseus goed voorstellende, zich evenwel weder door zijne drift heeft laten wegvoeren. De aanroep:
‘En gij, ô God der zee! heb ik weleer uw stranden
Door heldenmoed gevaagd,’ enz.
en vooral de vier laatste regels van denzelven:
‘Thans roept u Theseus aan. Kom, wreek een' droeven vader!
Stort al uw gramschap uit op 't hoofd van deez' verrader!
Verdoof zijn snoode vlam in zijn misdadig bloed!
Mijn hart erkent uw gunst, naar mate uw gramschap woedt.’
zijn door hem zóó klimmend schreeuwende uitgesproken, dat zijne stem schier onverstaanbaar werd. Gaarne erkennen wij, dat deze passage den hoogsten graad van woede uitdrukt, en dus zeer veel kracht vereischt; doch, meer te willen dan men kan, meer van zijne stem te vergen, dan zijn bijzonder of welligt eenig menschelijk spraak-orgaan vermag, is altijd even nadeelig voor de ware kunst als voor het physiek gestel, en drukt, in plaats van schrikwekkenden hartstogt, slechts eene magteloosheid, een onvermogen uit, dat veeleer medelijden dan ontzetting wekt. De Tooneelspeler moge, door dergelijke geweldige efforts, eene oogenblikkelijke toejuiching afpersen; dit is eene hulde, die den echten kenner doet blozen, en den regtschapen kunstenaar te eenemaal onwaardig is. - Deze algemeene aanmerking geldt echter den Heere jelgerhuis niet bij uitsluiting, maar treft ook wel eens elders doel, en worde
| |
| |
dan ook algemeen ter harte genomen, opdat de edele Tooneelkunst zich in den rang der schoone kunsten handhave!
Westerman verdient allen lof, als Theramenes; zijn verhaal is uitmuntend geweest.
Aricia werd fraai door Mejufvrouw grevelink vervuld. - Enone heeft ons wel bevallen. De jonge Jufvrouw jelgerhuis heeft eene zeer zuivere dictie, en, geschraagd door de lessen van haren Vader, kan het niet missen, of zij zal regt loffelijke vorderingen maken. - Fedra, herhalen wij, is allervoortreffelijkst vertoond.
De Burgemeester is een dier Tooneelspellen, die altijd vermaak doen, ofschoon zij weinig recette opbrengen. Dit stuk heeft, als vele anderen, van tijd tot tijd eenige veranderingen ondergaan, die hetzelve niet veel goed gedaan hebben; van hier, dat men bij de vertooning zoo wel, als bij andere gelegenheden, telkens vraagt: waarom en van waar toch deze nieuwe, onnoodige verdeeling? - Mejufvrouw snoek speelt de rol van Mev. Blaasdorf met eene waarheid, die ons deze regt verdienstelijke Vrouw meer en meer doet hoogschatten. Wij herinneren ons de Heeren snoek en cruis als Burgemeester, roos als Gotlieb, en bingley vooral, bingley als Heller.
De Neef van Guadeloupe heeft ons bij de laatste vertooning vrij wel voldaan. Mejufvrouw kamphuizen drukt in deze rol meer en meer het voetspoor van hare waardige, te vroeg der kunst ontroofde, Zuster! - Waarom men de rol van Mulson in andere handen gegeven hebbe, betuigen wij niet te kunnen bevroeden.
De Brieventasch en De onechte Zoon hebben wij, door onpasselijkheid, niet kunnen bijwonen. In beide deze stukken heest Mejufvrouw majofski, zoo als wij algemeen vernemen, Mejufvrouw sardet zeer loffelijk vervangen.
De jonge driftige Vrouw en Jerome Pointu. Het eerstgenoemde stukje is zeer aardig uitgevoerd, alhoewel het niet zeer gekend scheen; in het tweede hebben wij den Heer van hulst bewonderd! Nimmer hebben wij hem vuriger, geestiger, levendiger, meer aan zijn spel gehecht gezien: dit heeft ons eene zeer hooge verwachting van hem doen opvatten; want, zeiden wij, speelt de man zóó fraai eene rol, daar hij geen woord van schijnt te kennen, (wij volgden hem met het boekje in de hand) wat zal hij dan niet verrigten, wanneer hij eene rol
| |
| |
vervult, die hij kent! - De Heer p. snoeck is zeer aardig als Jerome. Wij hebben ons echter den Heer a. snoek als Leander, en den Heer majofski als Jerome herinnerd! -
Wij hebben met vermaak Donquichot gezien. Dit oud-Hollandsche Blijspel is eens gansch onverwacht uit den hoek komen kijken. Hetzelve is redelijk wel gespeeld. - Vetlasoup deed ons cruis gedenken.
Een klein, niet onaardig stukje, heeft den Heere sardet de gelegenheid verschaft, ons een' Jongman van zestig jaren te laten zien. Wij zijn meer dan te vrede over dezen zoo bejaarden kunstenaar geweest. - De Hr. rombach speelde met zeer veel oordeel de rol van den Knecht.
De Ouderliefde en De Deserteur zijn zeer fraai uitgevoerd. Mejufv. kamphuizen, in den laatstgenoemden, is en blijft eene hoogst bevallige Louise. De Heer majofski doet ons altijd veel vermaak als Alcxis. Wij spreken liefst van de overige rollen niet, met uitzondering nogtans van den Heer rombach en Mejufvrouwen majofski en adams.
De zangzieke Kleêrmaker is de laatste maal zeer misselijk vertoond. Cavatini was een opregte anti-Cavatini, en Benini was deze keer niet benini. Mejusvrouw adams, door den Heer oberg geheel van de wijs geholpen, heeft, even als de Heer majofski, dien hinder ondervonden, welke zoo noodlottig voor de kunst is.
De Tooverfluit is zoo gebrekkig vertoond, dat wij dezelve als beneden alle kritiek aanmerken, en alleen der Directie smeeken, de zonde niet op zich te laden, dit meesterstuk van mozart op nieuw te laten verscheuren.
Een nieuw Zangspel, onder den titel van De Nachtmerrie, is onderscheidene reizen met zeer veel genoegen vertoond, en heeft een zeer voldoenend ensemble opgeleverd. De Heeren majofski, rombach, struik, beynink, van well hebben, ieder in zijn vak, gewedijverd tot het welslagen dezer Opera, waarvan de Muzijk allerbevalligst is. Regt koddig is majofski in den dooven Hofmeester; niets is lachverwekkender dan struik met zijne aliters, en niemand verkondigt meer een' door angst en bijgeloof geschokten man, dan beynink in de rol van den zieken Hazekop. Mejufvrouwen majofski en adams hebben verdienstelijk medegewerkt; en,
| |
| |
alles bijeen genomen, is dit Zangspel het regt gelukkig en hoogst zeldzaam lot te beurt gevallen, van behaagd te hebben.
Wij hebben met voordacht van den Heer neits en van Mejufvrouw karels niet gesproken. Den Heer neits verwijzen wij naar onze vroegere aanmerkingen. Het grieft ons in de ziel, dat hij zoo weinig werk maakt van zijn' post. Niemand brengt hij er een gewisser nadeel mede toe, dan zichzelven. Laat hij ons toch de gelegenheid verschaffen tot eene loffelijke vermelding van zijn pogen! Hij was bij den aanvang van dit speel-saizoen op den regten weg; waarom niet op denzelven gebleven?
Mejufvrouw karels schijnt, sedert een' geruimen tijd, zoo in spel als zang, merkelijk te dalen. Wij vreezen, dat zij hare stem niet behoorlijk verzorgt, of te veel fatigueert. Niets is nadeeliger voor eene Zangeresse!.... Met hare moyens, met veel studie en een weinig sinaak, kan zij nóg alles doen vergeten. Hiertoe bieden wij haar gulhartig de hand, en laten alzoo ons oordeel over zekere twee Bravour-aria's van mozart en wenzel muller in de kolk der vergetelheid zachtkens nederzinken.
De Dood van den Centaur Nessus en De Vergoding van Hercules, twee mythologische Balletten van den Heer greive, in verband beschouwd, bevatten zeer veel goeds; ofschoon het tweede den prijs verre op het eerste behaalt. Muzijk en dans schijnen goed geörganiseerd; decoratiën en costumes zijn mede frisch en sierlijk. - Mejusvrouw polly de heus is en blijft steeds de werkzame en beminnenswaardige kunstenaresse. Mejufvrouw matrat doet aanmerkelijke vorderingen. De Heer van well heeft zich zeer wel van den Hercules gekweten; en het gansche Corps de Ballet leverde een goed geheel op.
De Tooverhoorn, of de gedwarsboomde Minnarijen van Arlequin en Colombine, is bij het publiek sinds acht jaren bekend; waarom wij geene melding van deze Arlequinade maken.
De Heer soisson, die als Zephir in het Bosch van Flora gedebuteerd heeft, schijnt een jeugdige en bekwame Danser te zijn. Wanneer hij eene te groote zucht tot luchtsprongen daarlaat, dat bij ons in den dans hetzelsde is als het schreeuwen in zang of spel, en zijn vuur een weinig tempert, durven wij der Directie gelukwenschen met eene zoo noodige aanwinst. |
|