bevend licht van eene verschrikkelijk roode kleur, 't welk ik in 't eerst toeschreef aan brand in de stad.
Het stortregende; de wind liep naar het Zuiden. Omtrent een uur na den aanvang des onweêrs klaarde de lucht op; de wolk dreef naar het Oosten, en de wind begon van daar weder op te waaijen; de lucht werd frisch, en er viel geen stof meer neder. Schoon men zorge gedragen had om de vensters en deuren gesloten te houden, en schoon de eerstgemelden met blinden van buiten voorzien waren, was het zand daar door heen gedrongen; mijn bedde en mijne meubelen waren met dikke stoflagen bedekt.
De Heer paul verhaalde mij, dat hij eens overvallen geweest was door een dier N.O. winden aan de oevers van den Ganges, en dat de duisternis, welke er op volgde, verscheidene uren aanhield. Dan, deze door mij waargenomene was eene der zwaarste en geweldigste, welke men te Lucknow ondervonden had. In die stad was een persoon, die, door den schrik dezes voorvals bevangen, stierf. - Het onweêr was anders op zichzelve niet gevaarlijk; maar de vuren, welke men daar in de huizen heeft, zijn zoodanig geschikt, dat eene vonk, door den wind gedreven, zeer ligt in de rieten daken kan vliegen, welke verre de meeste huizen dekken, en die door den zonneschijn niet alleen droog, maar verhit zijn. Had dusdanig een ongeluk plaats gegrepen te midden van de duisternis, door die onweêrs- en stof-wolk veroorzaakt, dan zou waarschijnlijk de geheele stad eene prooi der vlammen geworden zijn. Eén dier daken, door den wind weggevoerd, zou het zelfde onheil hebben kunnen veroorzaken.
De lange droogte had den grond dermate tot stof vermalen en den groei in de zandachtige vlakten verdelgd, dat de geweldige wind veel meer stofs op- en wegnam, dan gewoonlijk; en het is aan die omstandigheid, dat men de volslagene donkerheid, daardoor veroorzaakt, moet toeschrijven. - Het gezigt van dit onweêr is het verbazendste van 't geen ik immer aanschouwde, zonder er zelfs van uit te