Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |||||||
Mengelwerk.De vorderingen der aardrijkskunde. eene redevoering,
| |||||||
[pagina 246]
| |||||||
oordeel en eigenbelang de vorderingen ontkennen, welke de wijsgeerte en bespiegelende wetenschappen van onze dagen maakten; den voortgang onzer aardrijkskundige kennis durft immers niemand betwisten. Een enkele opslag van het oog doet ons zien, hoe, met elk tiental jaren, ons uitzigt over deze aarde verwijd en verhelderd wordt; hoe, door deze verwijding, de voortbrengselen der natuur in getal vermeerderd, nader gekend, en naauwkeuriger gerangschikt worden; hoe den beoefenaar der menschkunde telkens nieuwe geslachten, nieuwe talen en nieuwe zeden tot onderzoek en bewondering aangeboden worden; hoe wederkeerige betrekking en behoefte den opgang met den ondergang, het zuiden met het noorden vereenigen. Deze gedachten hebben mij overreed, dat het voor velen misschien niet onaangenaam ware, wanneer ik de beschouwing van dezen voortgang tot het onderwerp eener redevoering verkoos. Dan, daar het menigvuldige en belangrijke van dit onderwerp, bij eene meerdere uitbreiding, gewis vele boekdeelen zoude kunnen vullen, en ik alleen voorhad, een tafereel daarvan voor te houden, heb ik mij ook de naauwkeurigste afperking van mijn bestek, en de meest mogelijke beknoptheid van voordragt, tot eenen eersten pligt gesteld. Ik zal dan beproeven:
De oudste oorkonden der aardrijkskunde zijn, als die der geschiedenis, hare oudere zuster, duister en onzeker. Hand aan hand, zien wij beide door eenen digten en misleidenden nevel wandelen; en wien het gelukken mogt, het voetspoor der eene te ontdekken, heeft ook de andere gevonden. | |||||||
[pagina 247]
| |||||||
Mozes en homerus, deze twee priesters in den tempel der aloudheid, van welke wij de eerste berigten der geschiedenis bezitten, hebben zich niet verwaardigd, van de jongere zuster opzettelijk en afzonderlijk te spreken. Slechts hetgeen zij onvermijdelijk van haar moesten zeggen, mogen wij als eenen ruwen en onvolledigen omtrek, geenszins als eene duidelijke schets beschouwen. De berigten van den eersten vestigen ons oog op een gedeelte van Klein- of West-Azië en op Egypte. Homerus bezingt de daden en lotgevallen zijner helden in Klein-Azië, in de noordoostelijke streken van Afrika en de zuidoostelijkste landen van Europa. Wij zien de Phenicische koopvaarders, onder het geleide der sterren, de middellandsche zee doorkruisen, de zuilen van herkules doordringen, den oceaan invaren, tin en koper van Albion, en barnsteen van de landen der oostzee halen; maar ook tevens met den ondoordringelijksten fabelsluijer bedekken, wat zij zagen en waarnamen. Herodotus, meer openhartig en belangeloos, verhaalt aan zijne tijdgenooten, wat hij gezien en wat men hem verhaald heeft. Dan, het eerste is zeer weinig, en het laatste zeer duister en onaannemelijk. Het uitgebreide stelsel van koophandel en volkplanting der Karthagers doet ons de kusten der zee, die zij bevaren, eenigzins beter kennen, en de avontuurtogten van eenen pythias van marseille vermeerderen onze kennis met een gedeelte van het zuidwestelijk Europa, en met het vermoeden en aannemen van meer noordelijk gelegen landen. De roemrijke veldtogten van alexander den grooten verruimen ons uitzigt over de voorouderlijke aarde, en geleiden onze blikken bijkans zoo ver oost-, als zij door de zeeklievende Pheniciërs westwaarts gevoerd werden. Eene niet zeer breede uitgestrektheid, van de zuilen van herkules in 't westen tot den Indus in 't oosten, hebben wij nu voor onze oogen. Maar verward en onafgewerkt is deze schilderij: nog heeft geene meetkundige juistheid de teekenpen gevoerd; nog zijn de omtrekken slaauw en afgebroken; nog zijn ligt en bruin ongeregeld. Ook in de kennis onzer aarde, | |||||||
[pagina 248]
| |||||||
even als in vele andere wetenschappen, zijn wij veel verschuldigd aan een volk, dat anders, in vele opzigten, in de oogen van den menschlievenden wijsgeer, zoo laakbaar en verfoeijelijk is. De Romeinen, overwinnaars van vele landen, en erfgenamen der kennis en ontdekking van nog meer andere, halen den sluijer, die den ouden aardbol voor onze oogen bedekt, iets verder op, en vestigen onze aandacht door meerdere naauwkeurigheid. Een erastothenes, een strabo, hadden reeds, elk op zijne wijze, de eerste beschrijving gegeven van het toenmaals bekende gedeelte der aarde. Dan, bij gebrek aan meet- en sterrekundige kennis, kunnen wij hunne werken, zoo als die, door melding van anderen, bij ons bekend zijn, wel als bijdragen, maar geenszins als voorstelling der toenmalige aardrijkskunde aannemen. Ook de anders zoo oplettende waarnemer, plinius, laat ons in dezen onbevredigd. Slechts enkele beschrijvingen van landen en steden, van voortbrengselen der natuur, en van de verschijnselen in dezelve; maar geene juiste bepaling van ligging en gesteldheid; en zonder onze meer gevorderde kennis in zijne beschrijving over te brengen, zouden wij weinig inlichting uit dezelve halen. Beproeven wij eens, om, zonder nieuwe hulpmiddelen, alleen naar zijne opgaven, eene kaart van dat gedeelte der aarde te teekenen, hetwelk hij beschrijft, en wij zullen dezelve, als geheel onbruikbaar, moeten ter zijde leggen. Gaan wij dan liever tot den Egyptischen ptolomeus over, die, met meet- en sterrekundige kennis uitgerust, aan zijne beschrijvingen een eenigzins meer wetenschappelijk aanzien heeft weten te geven, en kiezen wij zijne beschrijving als een rustpunt ten overzigt van 't geen men in zijnen leeftijd - 140 jaren na christus geboorte - van onzen aardbol kende. Van het Armenisch gebergte, waar de Mozaïsche oorkonde de aarde het eerst doet bevolken, strekte zich de aardrijkskundige kennis van Azië noordwaarts langs de Rha, tot dáár, waar het Werchoturisch met het Uralisch gebergte zich vereenigt. Van hier, in eene zuidoostwaarts | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
hellende lijn, langs Massageta en de Serische alpen, tot aan den oorsprong van den Ganges; verder zuidwaarts langs den Pegustroom, tot aan het Thinae orientalis, op de landengte van het hedendaagsche schiereiland Malakka; bevattende dus, naar onze tegenwoordige benaming, de landen van den Caucasus; Kirgisiën; een gedeelte van Tartarijen, ten westen en zuiden der alpen van Thibet; Perzië met het rijk der Afghanen; het geheele westelijk schiereiland van Indië, met het eiland Taprobana of Ceilon; het rijk der Birmannen, tot aan Malakka; Arabië, doch slechts voor een gedeelte, en het geheele Aziatisch Turkijen. Aan Afrika's oostkust, waren zij van de landengte, die beide werelddeelen vereenigt, tot aan kaap Prasum, bijkans onder den evenaar gelegen, doorgedrongen. Van hier, melden zij ons, Afrika's binnenlanden gekend te hebben, in eene noordwestelijk loopende lijn, tot aan den Sinus Hespericus, of kaap Bojador, met de daarbij liggende, zoogenoemde, gelukkige eilanden. Bevattende dus de rijken der Breberey, met Egypte, Nubië, Abyssinië en een gedeelte der Sahara, of groote woestijn. Van Europa beschrijft ptolomeus het grootste gedeelte. Wanneer wij dus onze kronkelende lijn vervolgen, van den Sinus Hespericus, over den oceaan, met insluiting van. Albion, Caledonia en Hibernia, tot aan de ultima Thula, waarschijnlijk in het zuidelijk Noorwegen, door den Portum Cimbricum en het zuidelijk Gutae, en van hier langs den tegenoverliggenden Turanthus tot aan den oorsprong der Rha, vervolgens langs deze tot aan hare zuidelijke wending, en eindelijk oostwaarts aan de vereeniging van het Uralisch met het Werchoturisch gebergte in Azië weder aanknoopen; dan zien wij den omvang der toenmalige kennis onzer aarde besloten binnen een onregelmatig liggend eirond, van 55 graden breedte en 115 lengte. Voorzeker eene groote massa op zichzelve; maar onbeduidend bij het vlak, dat wij thans overzien. Het behelsde slechts ⅖ van Azië, ⅓ van Afrika, en omtrent ⅖ van Europa. Hoe vele eeuwen waren niet verloopen, | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
vóór dat men, van de eerste verlichte stippen in Azië, zijnen blik in dezen ruimeren kring kon vestigen; en dan nog, hoe onvolledig en gebrekkig was niet de kennis dezer elliptische uitgebreidheid! Zoo, b.v., spreekt ptolomeus van een ongekend zuidland, dat zich ten oosten aan Catigara in Azië, en ten westen aan kaap Prasum in Afrika aansluit, waardoor hij zijn Mare Erythraeum, of onze Indische zee, tot een besloten meer maakt. Zijne overdrevene beschrijving van Taprobana doet ons vermoeden, dat zij niet het eiland Ceilon als afgezonderd gekend, maar onder dezen naam het geheele westelijk halfeiland begrepen hebben. De omtrek en rigting, welke hij aan de meeste landen van Europa geeft, verbazen ons door onregelmatigheid en misvormigheid. Zelfs de meeste landen ten noordoosten en zuiden, op den afstand van 5 tot 10 graden binnen de voorheen getrokkene lijn, waren meer voorondersteld en aangenomen, dan gekend. Dan, dit zij genoeg om te doen zien, hoe veel of hoe weinig men, ten tijde van ptolomeus, en nog vele jaren na hem, van de oppervlakte onzer aarde kende. Bijkans het geheele, toenmaals wel gekende deel, was aan de Romeinsche opperheerschappij onderworpen. Groot en trotsch praalt dit rijk in de gedenkschriften van dien tijd. Dan, zijn ondergang genaakt, en door dezen verruimt ons uitzigt over de aarde. Het noorden en oosten verheffen zich; het wraakzwaard bliksemt in hunne handen. Ontelbare horden branden van verlangen, die verzwelgers zelven te verzwelgen, en die landen en steden te overrompelen, welker opzoeking den beoefenaar zoo vele moeite en inspanning kost. Omwenteling volgt nu op omwenteling, en elk oogenblik verandert het donker en somber tafereel van de aardrijkskunde der middeleeuwen. Dan, even als de geschiedschrijver, ontmoeten wij hier, voor elk tijdstip, eenen akeligen nacht. De minder gekende grenzen, echter, verbreken dien nacht door de vernielende vlam, welke zij over de zuidelijke helft van Europa verspreiden, en waardoor het geheele westersche rijk - na de | |||||||
[pagina 251]
| |||||||
verdeeling van theodosius aldus genoemd - tot hunne prooi wordt. Het behoort tot de geschiedenis, en niet tot mijn bestek, dezen vernielenden trein naar orde en tijd te openen. Ik zal hier alleen die volken opnoemen, wier oorsprong buiten den te voren genoemden omtrek van de toenmalige kennis der aarde valt, en waardoor dus ons uitzigt over dezelve verbreed wordt. In de eerste plaats noem ik dan de Hunnen; een volk, dat, volgens de guignes, ten noordoosten van Sina, in het hedendaagsche Mongoliën en Kalmouky, woonde. De groote vermenigvuldiging van dit volk, niet geëvenredigd zijnde aan zijne middelen van bestaan, bewoog waarschijnlijk een gedeelte van hetzelve, om zijn land te verlaten, en vruchtbaarder landstreken op te zoeken. Gedurig westwaarts trekkende, dringen zij door tot in Europa, verdrijven hier de Alanen, de Oost- en Westgothen, die nu met honger en woede over het verlamde Romeinsche rijk henenstorten; meer noordelijk ontmoeten zij de Gepiden, Suëven, Burgundiërs en Vandalen, die mede voor hen vlugten, en, met de Gothen en Alanen, het geheele westersche rijk verscheuren, verdeelen en verslinden. Dan, niet alleen het oosten bragt nieuwe volken en verwoestingen in Europa; ook het noorden werkte mede aan die vernieling. Uit het midden van Scandinaviën verheft zich het volk van wodan. Het zij dan, dat zij, volgens de guignes, mede door de Hunnen gedrongen, of door eigene beweeggronden - vermenigvuldiging en gebrek aan onderhoud - gedreven werden; genoeg, ook zij omgordden het zwaard, trokken uit, verdreven de Juten, Herulers, Lombarden en Franken uit hunne woonplaatsen, en vermeerderden het getal der omwentelaars van het westelijk en zuidelijk Europa. - Aldus eindigde het rijk der cesaren, en op deszelfs puinhoopen vestigde zich nu het rijk der Vandalen in het noordelijk Afrika en de groote eilanden der middellandsche zee; - dat der Westgothen in Spanje tot over de Pyreneën; - dat der Suëven in Lusitanje; - het rijk der Oostgothen, en naderhand dat der Lombarden, in Italië, Sicilië, Dalmatië, | |||||||
[pagina 252]
| |||||||
Pannonië en Noricum tot aan den Donau; - dat der Burgundiërs in het zuidoostelijk gedeelte van Gallië; en dat der Salische Franken in noordelijk Gallië, tot over den Rijn, en tot aan de noordzee. Anglen, Saxen en Vriezen hadden zich naar Brittanje begeven, en zich in het oostelijk gedeelte van hetzelve gevestigd; het overig gedeelte bewoonden nog de Britten; - Hibernië en Caledonie ondergingen geene veranderingen; - Anglen en Juten bewoonden het rijk der Cimbriërs; - het grooter deel der Vriezen was in zijn land gebleven, en legde hier den grondslag tot een gemeenebest, ons allen zoo dierbaar; - Germanje werd bewoond door West- en Oostphaliërs, Thuringers, Wilzen, Wenden, Veneters en Bohemers; - Scandinavië had een gedeelte zijner Noormannen behouden, die zich nu meer westwaarts en tot aan het noordelijk uiteinde van Europa konden uitbreiden; - de Finnen, een overblijfsel der oude Scythen, met de Sarmaten, Bulgaren, Awaren, Slaven, Letten en Esthen, bewoonden de geheele uitgestrektheid van het tegenwoordig Europisch Rusland. Op weinige provinciën na, was het oostersch of Grieksche rijk in zijn geheel gebleven; en het zuidwestelijk Azië rustte slechts, om op zijnen tijd, met zoo veel te meer kracht, den stroom zijner overheering uit te storten. - Aldus was het Panorama van Europa, na de volksoverstroomingen uit het noorden. Men verwacht zeker niet, dat ik van wetenschappelijke vorderingen in dat tijdvak gewage. Bellona is geene vriendin der Musen, en houger en verwoesting sluiten urania's tempel. Europa was zoodanig geteisterd, dat het eenige eeuwen lang te krachteloos was, om verder dan binnen den omtrek harer verwoeste haardsteden rond te zien. Verwijderen wij ons dan van haar, tot dat zij, door innerlijke krachten herlevende, zelve ons zal oproepen, om haar op hare stoute en ondernemende togten te volgen. Vestigen wij ons oog op het oosten, en beschouwen wij een volk, dat met het zwaard der overwinning in de eene, maar ook met den passer en der spheer in de ande- | |||||||
[pagina 253]
| |||||||
re, tot ons nadert; dat hier met gloeijende dweeperij verwoest, maar ginds de ontvlugte en verschrikte clio en urania wederom tot ons geleidt! - Dit volk, door het genie van mahomet opgewekt, en door zijnen Koran aangevuurd, verbreedt voor onze oogen de grenzen der bekende aarde. Reeds bij de eerste overwinningen buiten hun grondgebied, bevalen de Califen aan hunne veldheeren, om naauwkeurige beschrijvingen te doen vervaardigen der landen, welken zij mogten overheeren. In het jaar 833 deed de Calif mamoun in de woestijn Sandgiar, tusschen de steden Racca en Palmira, eenen graad der middaglijn meten; en deze meting, herhaald bij de stad Kufa, diende ter bepaling der hoegrootheid van den omtrek onzes aardbols. Hunne togten op de Indische en Sineesche zeeën hadden zoo wel sterre- en aardrijkskundige waarnemingen, als den koophandel ten doel, en de juistheid hunner beschrijvingen wordt door nieuwere reizigers gewaarborgd. Volgens de guignes, doorliepen twee Arabische geleerden - wahab en abuzeid - gedurende zes-en-twintig jaren, de verst afgelegene oostelijke landen van Azië, en hebben ons eene bevallige en juiste beschrijving hunner reis nagelaten. Dank zij de onvermoeide vlijt van eenen sprengel, ouseley, de guignes, silvestre de sacy, en langlès, dat zij ons de wezenlijke verdiensten der Arabieren omtrent de aardrijkskunde leerden kennen. Het zij mij vergund, even op te noemen, hetgeen de Arabieren, volgens de verzekering der voornoemde geleerden, van onze aarde kenden. Van Europa zeer weinig, maar zoo veel te meer van Azië en Afrika. Meesters zijnde van dit laatste werelddeel, doorkruisten zij hetzelve, ten oosten van de monden van den Nijl af, tot aan kaap Corrientes, onder den zuidelijken keerkring gelegen; en de steden Melinda, Mombasa en Sofala, die thans nog deze namen dragen, worden ons als hunne voornaamste handelsteden aan deze kusten genoemd. Ook zouden zij het eiland Madagascar gekend hebben. Ten westen waren zij niet verder dan tot aan kaap Blanco doorgedrongen. Hetgeen zij ons van de | |||||||
[pagina 254]
| |||||||
noordelijke binnenlanden verhalen, is ook alles, wat wij tot op den huidigen dag daarvan weten. Hun Belad al Soudan, of ons Nigritiën, bevattende de steden Tocrur, Sallah, Berassa en Gana, waarin wij Tombouctou, Mekzara, Houassa en Ganah herkennen, waren beroemd door hunnen koophandel, en bloeijen mogelijk nog. Ten noorden van dezelve lag de Sahara, welke hunne karavanen doortrokken, of op welker grenzen zij zich begaven, om goud, ivoor en slaven van negers in te ruilen. Ook thans weten wij van dit werelddeel niet veel meer. - Van Azië beschrijven zij ons het grootste gedeelte. Arabië, hun vaderland, verrees uit den nacht der duisternis, en elke landstreek, ja elke stad van hetzelve wordt ons door hunne schriften kenbaar. Ten noorden van Indië en Perzië overwonnen zij de oude rijken van Bactriana en Transoxiana; en ten westen drongen zij door tot de Chorzaren in het tegenwoordige Tartarijen en Rusland. Den omvang der Caspische zee leeren zij ons het eerst duidelijk kennen, en onderscheiden dezelve naauwkeurig van het meer Khowaresm of onze Aral-zee, welke vóór hunnen tijd met de eerste vermengd werd. Het voor ons bijkans ontoegankelijke Thibet vinden wij ook in hunne schriften vermeld, onder den naam van Tobbat en Alboton. Althans hetgeen zij ons van het muscusdier en van den borax verhalen, en van de wijze, hoe men dezen laatsten in dat land verzamelt, stemt naauwkeurig overeen met de berigten der nieuwere reizigers. Of, en hoeveel verder zij ten noorden doordrongen, blijft onzeker. Door hen, echter, hooren wij het eerst van een land gewagen, zoo belangrijk voor de geschiedenis en wijsgeerte. Reeds vroeg bezochten hunne zendelingen het merkwaardige Sina, zoo wel te land als ter zee; en de stad Canfou, thans Canton, kan men aanmerken als het uiterste wit hunner scheepvaart. Uit dezen togt blijkt van zelf, dat zij beide schiereilanden, en dus de zuidelijke grenzen van Azië omgevaren en bepaald hebben. Dat zij de eilanden Sumatra, Bornéo, Java, Tidor, Ternate en eenige andere kenden en bezochten, kan | |||||||
[pagina 255]
| |||||||
hieruit bewezen worden, dat de Portugezen, toen zij in later tijd deze eilanden het eerst leerden kennen, Arabieren vonden, die aldaar hunnen godsdienst en koophandel gevestigd hadden. Wanneer wij nu den omvang onzer kennis van de oppervlakte onzer aarde in dat tijdvak - de tiende en elfde eeuw - teekenen, dan zien wij, dat deze schets bijkans eens zoo groot moet uitvallen als die ten tijde van ptolomeus, daar zij geheel Europa, meer dan de helft van Azië, en bijkans de helft van Afrika zoude bevatten. Meer dan acht eeuwen zijn nu nog overig tot op onzen tijd. Zien wij, hoe in dezelve ons uitzigt over onzen aardbol langzaam verwijd wordt. Terwijl de oosterlingen op de voornoemde wijze hunnen godsdienst en hunnen koophandel uitbreidden, waren ook de Scandinaviërs onledig geweest, nieuwe haardsteden op te zoeken. Zij ontdekten, het zij dan bij toeval of door rusteloos zoeken, de Orcaden, Shetlanden en Faroër-cilanden, benevens IJsland. Dat zij ook op het einde der tiende eeuw Groenland ontdekt, en zich aldaar gevestigd hebben, is thans onbetwistbaarGa naar voetnoot(*). Dan, daar geheel Europa onkundig bleef van deze ontdekking, en de, op de eerste ontdekkers volgende, geslachten dezelve waarschijnlijk geheel uit het oog verloren, zoodat men, eerst op het einde der afgeloopen eeuw, eenige blijken daarvan in de kronijken van IJsland wederom gevonden, en bij derzelver onderzoek zich van de waarheid dezer ontdekking overtuigd heeft, zoude het onregtvaardig zijn, wanneer men de eer der ontdekking van het nieuwe werelddeel aan hem wilde betwisten, die hetzelve, voor het eerst, aan geheel Europa bekend maakte. Althans ik voel mij niet genegen, hem dit blaadje van de kroon zijner verdiensten te ontrooven. Drie eeuwen verliepen er nu, na de overwinningen der Arabieren, en na de togten der Scandinaviërs, waarin geene nieuwe landen ontdekt werden; dan groot waren de | |||||||
[pagina 256]
| |||||||
verdiensten der weinigen, die zich in dit tijdverloop toelegden, om de als aanwezig bekende landen beter te doen kennen. Mijn bestek duldt niet, dat ik van alle reizen en togten, in deze eeuwen ondernomen, gewage; dat ik alle schriften en afbeeldingen opnoeme, welke de kennis onzer aarde moesten bevorderen; dat ik in een onderzoek trede, hoe veel of weinig zij aan dit oogmerk beantwoordden: slechts het merkwaardigste zal ik even aanstippen. In de eerste plaats moet ik hier opnoemen de kronijk van emon, abt van Winsum, in het Groningerland, welke, bij gelegenheid van eenen kruistogt naar Palestina, een uitvoerig verhaal der geheele reis bevat, met eene naauwkeurige beschrijving der landen, steden en dorpen, welken zij doortrokken, van de Nederlanden af tot Jeruzalem toeGa naar voetnoot(*). Ook de zendelingen, belast om het Christendom den heidenen te prediken, legden zich daarop toe, om beschrijvingen te geven van de landen en volken, waarin en bij welken zij hunne leer verkondigden; en in Europa deden dit voornamelijk bonifacius, anscarius en diculius. Maar de voornaamste vorderingen der aardrijkskunde in deze eeuwen zijn wij verschuldigd aan de groote omwentelingen, welke in Azië plaats hadden. De kruistogten waren van korten duur; maar de kennis, die wij van het tooneel des oorlogs verkregen, was even blijvende, als hun invloed op de beschaving van Europa. De verbazende overwinningen van eenen gengis-kan, die zijne Mongoolsche nomaden uit hunne onmetelijke woestijnen dreef, en zijn rijk van den grooten muur in Sina tot aan den Dnieper uitbreidde, deed het sidderende Europa het aanwezen van een meer noordelijk gedeelte van Azië kennen. Toen met zijnen dood zijn ontzaggelijk rijk verviel, verdween ook allengskens de schrik der Europische volken, en zij waagden het, die landen te bezoeken en te doorkruisen, die hun | |||||||
[pagina 257]
| |||||||
te voren zulk eene verbazende vrees hadden aangejaagd. Carpini, ruisbroek en marco paolo, deze humboldt der dertiende eeuw, wijdden zich geheel aan de kennis van dit werelddeel. CarpiniGa naar voetnoot(*), belast zijnde om den opperheer der Mongoolsche horden op te zoeken, doortrok te dien einde een gedeelte van Duitschland, Bohemen, Silesië en Polen, vervolgens het zuidoostelijk deel van Rusland, toen Cumaniën genaamd, langs de zwarte zee, door de Caucasische landen, tot aan de Caspische zee. Hier den grooten Kan niet vindende, trok hij onvermoeid door het land der Khirgisen en Tartarijen tot Cashgar, ten noorden van Thibet, alwaar hij den grootvorst der Mongolen vond, door hem vriendelijk ontvangen, en met eenen brief aan den heiligen vader werd terug gezonden. Het verslag zijner reize, zijne beschrijving der landen en volken, die hij bezocht, blijven een merkwaardig gedenkstuk der dertiende eeuwGa naar voetnoot(†). Weinig jaren later verspreidde zich een gerucht, dat de grootvorst der Mongolen den Christelijken godsdienst omhelsd had; en dit bewoog den toenmaligen koning van Frankrijk, lodewijk IX, bijgenaamd den heiligen, eenen geestelijken aan dien broedervorst te zenden, om hem te begroeten, en een verbond met hem te sluiten; en hiertoe verkoos hij eenen Nederlander, genaamd willem ruisbroek. - RuisbroekGa naar voetnoot(§) doortrok wel nagenoeg dezelfde landen als zijn voorganger; dan, daar zijne beschrijving veel uitvoeriger en met belangrijke aanmerkingen verrijkt is, bleef zij langen tijd de voornaamste gids der reizigers naar die afgelegene oorden. Maar, hoe groot de verdiensten van carpini | |||||||
[pagina 258]
| |||||||
en ruisbroek, omtrent de uitbreiding der aardrijkskundige kennis van Azië, ook zijn mogen, hoe zeer hunne kundigheden, voor dien tijd, onze bewondering, en hun onvermoeide ijver onzen dank verdiene, marco paolo streeft hen ver voorbijGa naar voetnoot(*). Wil ik mijn bestek niet overschrijden, dan mag ik, mijns ondanks, over dezen edelen Venetiaan niet verder uitweiden. Mogelijk waag ik, op eenen anderen tijd, de onderneming, om van zijne groote verdiensten opzettelijk te gewagen. Thans moet ik mij vergenoegen, met te zeggen, dat hij zes-en-twintig jaren lang Azië doorkruiste; alle de binnenlanden van dit werelddeel, benevens Sina, de zuidelijke schiereilanden en eenige eilanden van de Indische zee, bezocht; dat hij, met eene onvermoeide vlijt, al het belangrijke omtrent de ligging en gesteldheid dezer landen opzamelde en naderhand beschreef; en dat zijne beschrijving door meest allen, die, na hem, deze landen bezochten, als echt en naauwkeurig wordt bevestigd. Dan, dit zij genoeg, om te doen zien, welke pogingen men deed, om die landen nader te leeren kennen, welker namen men met zoo veel schrik en benaauwdheid had hooren noemen. Keeren wij thans tot ons werelddeel terug, en zien wij, wat het nu, na eene rust en innerlijke ontwikkeling van bijkans vier eeuwen, ondernemen mogt! De geschiedenis zegt ons, welke nieuwe staten zich in Europa in dat tijdvak gevestigd, en welke andere staatkundige veranderingen hebben ondergaan. Ik gewaag alleen van dat volk, dat ons roept, om ons verder den aardbol rond te geleiden. Nadat allengskens de Arabieren uit Europa verdreven waren, had zich in het oude Lusitania een nieuw rijk, onder den naam van Portugal, gevormd; dit en het naburig Spanje zullen wij, als nieuwe Argonauten, het ongehoorde zien wagen. De Portugezen vooral, zich | |||||||
[pagina 259]
| |||||||
niet vergenoegende met de vijanden uit hun land gejaagd te hebben, vervolgden dezelven tot in de verschroeide gewesten van Afrika. Hier was alles nieuw voor hunnen riddergeest; hier vestigde alles hunne gespannene oplettendheid; maar hier vonden zij niet, wat zij reeds sedert lang hadden leeren kennen en met zoo veel gretigheid zochten, de specerijen der Indiën. Het verlangen naar deze voortbrengselen, en de edele zucht, om iets nieuws te leeren kennen, bewogen den Prins hendrik van portugal, bijgenaamd den scheepvaarder, om te beproeven, of zich Afrika verder zuidwaarts uitstrekte, dan men tot op zijnen tijd bevonden had. De uitvinding van het buskruid en het gebruik der zeenaald, waarvan de ontdekking onzeker is, bemoedigden zijne uitrustingen. Zijne vloten landden hier op Madeira, dáár, door oostewinden afgedreven, op de Azorische eilanden. Gilianez omvaart de gevreesde kaap Non plus ultra, hetwelk, vóór hem, als de uiterste zuidelijke grens van Afrika aangemerkt werd. Cadamosto ontdekt de eilanden van het groene voorgebergte, en piedro de cintra dringt door tot op de kusten van Guineä. Reeds opende de hoop het lagchendst verschiet voor hendriks oogen, toen zijn levensdraad, in den jare 1463, werd afgesneden. Maar de weg was nu gebaand, en zijn geest bleef zijne landgenooten bezielen. Zij vonden de Guineesche eilanden, de rijken Benin, Congo en Benguëla, en bartholoméo diaz vond in 1486, na vele gevaren en stormen, een voorgebergte, dat hij, naar zijne betrekkingen, kaap der kwellingen noemde. ‘Neen!’ zeide zijn vorst, koning jan de tweede, ‘zijn wij zoo ver doorgedrongen, dan zullen wij ook wel verder komen; uw voorgebergte zij de kaap der goede hoop genoemd!’ En inderdaad, vasco de gama vervulde deze hoop. Hij omzeilde deze kaap, het zuidelijkst uiteinde van Afrika, vervolgens de oostkust van Kafferland, ontdekt Mosambique en bereikt Melinda, alwaar hij Arabieren vindt, die, met beschaafde zeden, in eene geregelde maatschappij leven, en | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
eenen bloeijenden handel drijven; hij verkrijgt hier lootsen, die hem naar het doel zijner reize, naar het land der specerijen, geleiden. - Aldus was dan Afrika, voor het eerst, geheel omvaren, en een nieuwe weg naar de Indiën gevonden. De groote albuquerque en zijne reisgenooten onderzochten naauwkeurig elken zeeboezem en elk voorgebergte van dit werelddeel, en leverden eene juiste bepaling van deszelfs omtrek. Terwijl het onvermoeide zoeken der Portugezen hun den weg tot Indiëns rijkdommen had geopend, trok de genius der wiskunde, voor hunne magtige naburen, uit de urne der lotgevallen een veel grooter lot. Door zijne diep gevallene landgenooten bespot en teruggewezen, nadert een edele Genuees tot Spanjes troon; met de afbeelding des aardbols in de eene, en met zijne wiskundige berekening in de andere hand, biedt hij hem eenen nieuwen weg naar de gewesten der specerijen, of de ontdekking van nieuwe landen, welke zijn geest reeds vooraf bestemt. Isabella verleent eindelijk gehoor aan zijn voorstel; eene vloot wordt uitgerust; met gevaar van zijn leven stevent colombo naar het westen, en vindt Amerika. De snoodste ondankbaarheid is het loon zijner verdiensten. Bovadilla oogst de voordeelen zijner ontdekking, en americo vespucci ontrooft hem de eer, om dit nieuwe werelddeel naar zijnen naam te noemen. Rijk stroomt nu het goud uit Peru's en Mexiko's mijnen naar Europa; gretiger en onverzadelijker wordt de begeerte naar meerdere rijkdommen, en rusteloozer het zoeken naar andere landen en wegen, om dien gouddorst te verzadigen. Vespucci had de kusten van Terra firma en Guijana onderzocht en beschreven; de Portugees cabral ontdekt bij toeval Brasiliën, en neemt hetzelve voor zijnen koning in bezit. Solis zoekt eene doorvaart naar Indiën, omzeilt Brasiliën, vindt Paraguay, en meent in de Rio de la Plata die doorvaart gevonden te hebben, maar vindt aldaar zijnen dood. Gelukkiger in die onderneming is ferdinando magelhaens. Hij vindt die straat, te regt naar hem genoemd; omvaart | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
Patagoniën, het zuidelijk uitelnde van Amerika; stevent langs de westkust van dit werelddeel, tot dáár, waar nunez de balboa voor het eerst den grooten oceaan gezien, en denzelven, echt ridderlijk, voor een kroon eigendom van zijnen heer en meester verklaard had; van hier doorklieft magelhaens die onoverzienbare zee altijd westwaarts, vindt de nieuwe Philippijnen en Dieven-eilanden, maar ook het einde zijner levensbaan. Zoo was voor 't eerst onze aardbol omzeild, en tevens de geheele omtrek van Zuid-Amerika bepaald. Zien wij nu, wie ons het noordelijk gedeelte deden kennen. Dat welhaast, na colombo's ontdekking, de groote en kleine Antilles, nu de West-Indiën genaamd, gelijk ook de kusten van den zeeboezem van Mexiko, bekend en bezocht werden, merk ik slechts in 't voorbijgaan aan. Van hier ontdekte ponce de leon het schoone Florida; en walter raleigh, die Engelsche roland, komt in Virginiën. Vorazzani en cartier ontdekken de noordelijke provinciën der landen, thans onder den naam der vrijstaten van Amerika bekend, benevens Acadia en Canada. De stoutheid van cortereal stuurt hem meer noordelijk; hij komt op Terra Nuova, onderzoekt den mond van den St. Lorenzstroom, omzeilt een groot land, door hem Terra di Labrador genaamd, en meent boven hetzelve eene doorvaart te hebben gevonden, welke hij de straat van Anian noemt. Frobisher hervindt Groenland, dat aan Europa onbekend geworden, en als verloren geraakt was. Het zoeken naar de straat van Anian spoorde eenige moedige zeehelden, om die gevaarvolle zeeën te doorkruisen. Davis dobbert langs de westkust van Groenland, en geeft zijnen naam aan eene engte tusschen die kust en een daar tegen over liggend land. De ongelukkige hudson stevent viermaal naar het noorden, om naar het oosten of westen door te dringen, maar te vergeefs. Noch de kille ijsgevaarten, noch de honger zijn vermogende hem te ontmoedigen. Hij durft verdere pogingen wagen, en wil te dien einde op den | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
verkleumenden waterplas overwinteren; dan het vloekgedrogt der muiterij verzet zich tegen zijne ontwerpen, en geeft hem aan de woede der golven ter prooije, waarin hij zijn graf vindt. Zijn naam, aan den zeeboezem, en aan de straat, door hem ontdekt, gegeven, herinneren ons altijd zijnen moed en zijne verdiensten. Zijn landsman baffin bezoekt zijn graf, en vindt dáár de gezochte doorvaart niet; hij stuurt verder noordwaarts, ontdekt eene nieuwe golf, naar zijnen naam genoemd, maar kan ook hier niet doordringen; zoodat wij aan het vruchteloos zoeken naar de straat van Anian de kennis van bijkans de geheele oostkust van Noord-Amerika te danken hebben. Dan deze niet alleen, maar ook de bepaling der westkust, zijn wij aan dit sprookje van cortereal verschuldigd. Nadat cortes Mexiko veroverd had, werd hij door zijnen vorst, karel V, gelast, om ter zee eenige onderneming te doen. Hij doorkruist den zeeboezem, te regt door den Heer von humboldt de zee van cortes genaamd, en ontdekte Californiën. Andere schepen, door hem uitgerust, onderzoeken de kusten tot Panama en verder; terwijl hij zelf Californiën omvaart, en tot den 32sten graad noorder breedte voortdringt. Na hem stevent cabrillo tot aan kaap Mendocino, zonder den uitloop der voorgemelde straat te vinden Kort hierop verschijnt Sir francis drake. Hij landt op den 48sten graad noorder breedte, en zeilt deze kusten zuidwaarts langs tot aan de haven, naar hem genoemd; neemt deze geheele landstreek voor de koningin elisabeth van engeland in bezit, en geeft aan dezelve den naam van Nieuw Albion. - In 't voorbijgaan moet ik hier aanmerken, dat drake, toen hij de straat van Magelhaens doorkliefd had, door eenen storm naar het zuiden gejaagd zijnde, de Elisabeths eilanden en den zuidelijksten uithoek van Vuurland ontdekte, welke naderhand door onzen schouten en lemaire, nadat zij de straat van hunnen naam, tusschen Statenland en Vuurland, ontdekt hadden, voor het eerst omvaren en kaap Hoorn genoemd werd. Zoodat, zoowel drake, | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
als schouten en lemaire, de kennis der zuideijkste grenzen van Zuid-Amerika voltooidenGa naar voetnoot(*). Doch dit als ter zijde. - Na de verschijning van drake aan de noordwest-kust van Amerika, verliepen er bijkans twee eeuwen, voor dat wij dezelve nader leerden kennen; want de geheel verdichte reizen van joan de fuca en den Spaanschen admiraal de fonte kunnen hier in geene aanmerking komenGa naar voetnoot(†). Eerst in latere dagen werden ons deze kusten tot hun noordelijk uiteinde, door eenen behring, cook, la perouse en vancouver bekend; zoodat, na verloop van drie eeuwen na deszelfs eerste ontdekking, dit geheele, nieuwe, vierde werelddeel ter beschouwing en bewondering voor onze oogen ligt. Langen tijd, en zelfs nog tot in onze dagen, gewaagden de aardrijkskundige leerboeken slechts van vier werelddeelen, en lieten die landen, waarvan men eenige, hoewel weinig heldere, berigten had, onder den naam van onbekende zuidlanden, aan de beschouwing der geleerden en liefhebbers over. Thans mogen wij, met zelfverheffing op voorvaderlijken adeldom, uitroepen: Er bestaat nog een vijfde werelddeel, Nieuw Holland geheeten! Moge al de nijd van Engelschen, Duitschers en anderen, dezen naam naar een hoekje van het geheel verschuiven, en door versmelting, verwijding en zamenvoeging, aan dit geheele nieuwe werelddeel den naam van Australiën, Polynesiën of Oceanique geven; door den echten Hollander moet het nimmer anders, dan Nieuw Holland genoemd worden. Heeft men het ooit gewaagd, om aan Afrika, hoewel men eeuwen lang slechts een klein | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
gedeelte van hetzelve kende, toen men hetzelve in zijnen geheelen omvang, en met alle deszelfs bijliggende eilanden, leerde kennen, eenen anderen naam te geven? Heeft men niet den naam van Amerika - billijker en eigenaardiger ware die van Colombia geweest - gelaten aan alle landen en eilanden, van kaap Hoorn af, tot die noordelijke gewesten toe, die nog voor onze kennis verborgen zijn? Waarom vinden alle aardrijkskundigen het billijk, dat die naam blijve; hoewel het thans zeker is, dat de Scandinaviërs, in de elfde eeuw, Groenland en eenige andere noordoostelijke landen ontdekt en gekend hebben? Waarom, vraag ik, heeft men den naam van Nieuw Holland, door de eerste ontdekkers, waarvan men zekere berigten heeft, aan het grootste land van dit nieuwe werelddeel gegeven, tot een gedeelte van hetzelve verdrongen, en het geheel met eenen willekeurigen naam herdoopt? Deze vraag beantwoorde een ieder van ons voor zichzelven. Men vergeve mij deze uitweiding; ik zal den draad weder opvatten, en met weinig woorden de ontdekking van dit nieuwe werelddeel vermelden. Wat men ook van de eerste ontdekking der Portugezen moge verhalen, zeker is het, dat, in den jare 1616, dirk hartog, van Java uitzeilende, aan de noordwestkust van dit werelddeel landde, en dezelve, naar den naam van zijn schip, Eendragts-land noemdeGa naar voetnoot(*). Twee jaren na hem landt zechaen van Arnheim aan de noordkust, en noemt dezelve, gedeeltelijk naar zijne geboorteplaats, Arnheims-land, en gedeeltelijk naar den toenmaligen gouverneur van Java, van Diemens-land. In het jaar daarop bezoekt jan edels de door zijnen voorganger hartog ontdekte kust, stevent verder zuidwaarts tot aan het zuidwestelijkste voorgebergte toe, en noemt deze geheele landstreek, naar den naam van zijn schip, het land der Leeuwin. Dan, zijne dankbare nakomelingen hebben deze eer verdeeld, en dezen naam aan het zuidelijkst gedeelte | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
latende, hebben zij het noordelijk gelegen land, ter eere van den braven bevelhebber, Edels-land genoemd. Vermoedelijk in het zelfde jaar, of iets later, werd ook de groote zeeboezem aan de noordkust, met deszelfs omliggende landen, door den gouverneur pieter carpenter ontdekt, onderzocht en naar hemzelven genoemd. De groote uitgestrektheid tusschen van Diemens- en Eendragts-land werd ons door den kapitein de witt bekend gemaakt en benoemd; en in het jaar 1627 leerde ons pieter nuits de naar hem genoemde zuidelijke kustlanden kennen; zoodat, in den tijd van elf jaren, de halve omvang van dit werelddeel, alleen door Hollanders, ontdekt en gekend werd. In het jaar 1642 verscheen de onsterfelijke abel tasman voor deze gewesten. Hij omzeilde de zuidelijkste rigting, en ontdekte een land, door hem ook van Diemens-land genoemd. Tot in onze dagen heeft men tasmans ontdekking voor het uiteinde van het vaste land aangezien; dan, de Heeren bass, banks en king hebben door hunne doortogten genoegzaam bewezen, dat het een afgezonderd land is, en daarom ook van Diemens-eiland genoemd; zoodat onze tasman, om deze reden even zeer, als omdat hij zes-en-twintig jaren na den eersten Nederlander aldaar verscheen, geenszins voor den ontdekker van Nieuw Holland mag gehouden worden, maar deze eer aan zijnen landgenoot dirk hartog zal moeten afstaan. Bijkans anderhalf eeuwen bleef het bij deze eerste ontdekking, tot dat, in den jare 1774, de beroemde cook de oostkust van dit werelddeel zag, en dezelve van de noordelijkste punt van Carpenters-land, aan de straat van Torres gelegen, tot nagenoeg aan de straat van Bass, met eene bewonderenswaardige naauwkeurigheid onderzocht en bekend maakte. Na hem, heeft zijn groote leerling vancouver, benevens d'entrecasteaux, flinders en péron, dit onderzoek ten zuiden voltooid, en ons den geheelen omvang van Nieuw Holland leeren kennen. | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
De ontelbare, zoo groote als kleine eilanden, die gewoonlijk tot dit werelddeel gerekend worden, kan ik in mijn bestek niet allen opnoemen; ik mag alleen van sommigen gewagenGa naar voetnoot(*). Dat de Portugezen, nadat zij Afrika omvaren hadden, en tot in het oosten doorgedrongen waren, van hier eene menigte dezer eilanden ontdekten, is ontwijfelbaar; ik noem hier slechts de Molukken en Philippijnen, benevens Nieuw Guinéä of het land der Papous. Ferdinando magelhaens ontdekte, bij zijne eerste omscheping van den aardbol, de nieuwe Philippijnen en de Ladronen. Abel tasman vond op zijnen togt, behalve het voornoemde van Diemens-eiland, ook nog de twee eilanden, Nieuw Zeeland genoemd, en de Vrienden-eilanden. De Spanjaard mendana komt het eerst op de Marquésas- en Salomons-eilanden. Zijn reisgenoot quiros vindt het eiland Sagittaria en de landen van den H. Geest; die naderhand door den beroemden cook herdoopt zijn, en Otaheiti en de nieuwe Hebriden genoemd werden. Jakob roggewijnGa naar voetnoot(†) ontdekt, op zijne reis, het Paasch-eiland, de Verraders-eilanden, het Doolhof, eenigen van de zoogenoemde lage eilanden, het Herscheppings-land, en eindelijk nog een zestal eilanden, naar hem Roggewijns archipel genoemd. Bougainville hervindt of ontdekt de gevaarlijke en Schippers eilanden. De onvermoeide cook, op zijne driemaal herhaalde reizen, hervindt eene menigte van vóór hem ontdekte, maar vergetene en verlorene eilanden; onderzoekt en beschrijft dezelven met eene juistheid, welke hem te regt den naam van tweeden ontdekker verwerft, en ontdekt voor het eerst Nieuw Caledoniën, Norfolk, eenigen van de Societeits-eilanden, en de Sandwich-eilanden. Op het grootst derzelven vindt zijne bane des roems haar einde in eenen gruwzamen moord. | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
De Amerikaansche vrijstaten deden in het jaar 1790 ook voor het eerst hunne vlag op den grooten oceaan waaijen, en derzelver vlootvoogd ingraham ontdekte ten noorden van de Marquésas een vijftal eilanden, door hem, ter eere van den edelen verdediger van zijn vaderland, de Washington-eilanden genaamdGa naar voetnoot(*). Eindelijk gewaag ik nog van de zeven Aucklands-eilanden, ten zuidwesten van Nieuw Zeeland gelegen, en door den Engelschen kapitein bristow in de laatste maanden des verleden jaars ontdektGa naar voetnoot(†). En hiermede eindig ik mijne beknopte geschiedenis onzer kennis van de oppervlakte dezer aarde. Mogen wij dan niet met warme bewondering en met diepen eerbied de vorderingen van des menschen geest aanschouwen, daar wij onze uitzigten van een flaauw flikkerend stipje in Azië tot over den geheelen aardbol zagen verwijden? Onze eeuw alleen vertoont ons zoo vele nieuwe ontdekkingen, dat wij eene geheel nieuwe aarde meenen te aanschouwen. Hare grootte, omvang en gedaante, is na vele moeite en berekening bepaald. Het grootste gedeelte harer binnenlanden is bereisd en beschreven. Azië door eenen marco paolo, niebuhr, chardin en pallas; Afrika door eenen mungo park, norden, shaw, hoest en sparmann; Amerika door eenen condamine en den onsterfelijken humboldt; ons Europa door honderd onzer voorouderen of tijdgenooten. De geheele aardbol is meer dan twintig maal omvaren. Het verband en de aaneenschakeling der bergen over deszelfs oppervlakte is gevonden; derzelver hart en ingewanden zijn voor het onderzoek der schei- en delfstofkunde opgedolven, en van een groot getal derzelven heeft men de hoogte gemeten. De groote oceaan, die de woonplaats van den mensch omspoelt, is naar de veelvuldigste rigtingen en streken doorkliefd. Zijne strooming, werking en wendingen | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
zijn opgemerkt en onderzocht; ja zelfs zijne diepte is op onderscheidene plaatsen gepeild. Van den 82sten graad noorder tot den 72sten graad zuider breedte zijn vele moedige zeehelden doorgedrongen. De ons omgevende dampkring is gewogen en ontleed. De sprookjes en droomen van een groot zuidland, van een fabelachtig Jesso, van eene verjongende fontein, van een El Dorado en vele anderen, zijn verdwenen; daarentegen zijn tot elk van de drie rijken der natuur duizend nieuwe soorten en geslachten aangebragt. Het onvermoeid wetenschappelijk onderzoeken en ontleden der aarde heeft den plantkundigen eenen maatstaf, tot bepaling der werkenskracht in de natuur, aangeboden, waarmede hij op zijne globe den groei der steenvlechten, mossen, planten, boomen en palmen afmeet en aardrijkskundig begrenst. Ook in de bezielde schepping heeft men eene overeenkomst van aard en zamenstel met onze wiskundige aardgordels opgemerkt. Van het stofdiertje tot den Molukschen kreeft, van de doorzigtige molusque tot den ontzaggelijken walvisch, van de mug-colibri tot den struisvogel, van het spitsmuisje tot den elefant, heeft men, door het ontdekken en verzamelen van duizend nieuwe tusschensoorten, orde, overgang en trapswijze opklimming gevonden en vastgesteld. Hoe woekeren niet de wijsgeer, de arts en de natuurvorscher met de schatten en bijdragen, welken de gevorderde aardrijkskunde hun aanbiedt! Van den laagsten trap der beschaving, waarop wij ons den mensch mogen denken, en waartoe ons de Pescheraï een voorbeeld oplevert, tot op eenen homerus, raphaël en kant, vinden zij op onzen aardbol, in de menigvuldige vroeger of later ontdekte menschen-geslachten, even zoo vele schakels en tusschenkringen, tot vorming van de schoonste keten, welke de waarnemer met genoegen en voldoening vastklemt, doch die, uit zijne handen gerukt, door verbeelding en ideaal aan beide uiteinden met hersenschimmen verlengd wordt. Met welk een genoegen, met welke bewondering, maar ook met welke aandoening en met welk een eerbiedig zwijgen, mogen wij de denkwijze, | |||||||
[pagina 269]
| |||||||
zeden en gewoonten onzer broederen, in de verschillende woonplaatsen onzer aarde, vergelijken! Hier vertoeven wij, met welbehagen, bij het huisselijk geluk van den Pelew-eilander, en bij de matigheid en trouw van den Tartaar; daar wenden wij het oog afkeerig van het menschen-offer in Abomey, van het scalpeeren der Mohawks, van de ijsselijke menschen-verslinding der Ansieken. Nu eens zien wij de onvermoeide karavaan door ongemetene zandzeeën, dan weder den aard-omzeiler door schrikverwekkende koraalrotsen henen dringen. En, op hoe vele hulpmiddelen mag zich niet de beoefenaar der aardrijkskunde in onze dagen beroemen! Een cassini, d'anville en arrowsmith verplaatsen ons, bij het aanschouwen hunner kaarten, als 't ware, in alle gewesten der aarde. Een busching, gaspari, zimmermann en malte brun boeijen onzen geest door hunne juiste en sierlijke beschrijvingen. Ja! reeds is onze kennis zoo ver gevorderd; reeds is onze geest door deze zelfverheffing zoo hoog gestemd, dat onze verbeelding in het nog ongekende doordringt, en onze blikken reeds vertoeven bij 't geen ons nog tot onderzoek en kennis overschiet. Wijden wij hieraan nog een oogenblik! Onze aardbol, 't is waar, is in massa bekend. Het is bijkans wiskundig berekend en afgemeten, dat er geene groote landen meer te ontdekken zijn. Mogen er al nog eenige eilanden gevonden worden, hier in den grooten oceaan, ten noordwesten van den Sandwich archipel; of vlak onder den evenaar, van Nieuw Guinéä af tot aan de Gallatagoseilanden; of verder zuidwaarts tusschen Nieuw Zeeland en Vuurland; daar, in den zuidelijken Atlantischen oceaan, in de nabijheid van de Thula australis of Nieuw Georgiën, ten zuiden of noorden van Kerguëlens-land; of eenige onbewoonbare stukken lands nabij de zuidpool. Moge al boven de Liakhof-eilanden, ten noordoosten van Siberië, een land gezien zijn, dat zich misschien tot onder de noordpool uitstrekt, en met het een of ander gedeelte van Noord-Amerika in verband staat, weinig zal de ontdekking daar- | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
van tot het geheel onzer aardrijkskundige wetenschap bijdragen. De gelijke geographische ligging dezer landen, bijaldien zij ontdekt wierden, met die, welke reeds bekend zijn, verbiedt ons te verwachten, dat er vele nieuwe geslachten en soorten uit het dieren- of plantenrijk zouden gevonden worden; dat men eene nieuwe menschensoort of eene nieuwe taal zoude leeren kennen. De ontdekking van een noorder poolland, wel is waar, zoude grootelijks aan onze nieuwsgierigheid voldoen, om te weten, of Amerika ten noorden geheel door ijs begrensd, of tot de pool toe uitgebreid is; en de Géöloog moge van deze ontdekking gewigtige ophelderingen voor zijne studie verwachten; ik voor mij, echter, haak naar uitbreiding onzer kennis van eenen geheel anderen aard. Onder de landen, die wij noemen, en naar hunnen omvang kennen, zijn er vele, wier geaardheid en binnenlanden nog voor onze oogen verborgen zijn. Wie wenscht niet met mij, dat de verdienstelijke, onvermoeide humboldt zijne reis naar Midden-Azië aanvaarde en gelukkig voltooije? Wie verlangt niet reikhalzend met mij, dat hij ons het belangrijke en mystieke Thibet eindelijk regt leere kennen? - dat hij ons deszelfs ontzaggelijke en eerwaardige alpen beschrijve en afbeelde, gelijk hij de Cordelières heeft gemeten, beschreven en afgebeeld? - dat hij die schatkamer van oude oorkonden voor ons opdelve en onderzoeke, en ons daaruit zoodanige berigten mededeele, als voor de geschiedenis van ons geslacht allerbelangrijkst, ja onontbeerlijk zijn? Wie hoopt niet, dat er nog eenmaal een mededinger van dezen humboldt optrede, voor wiens onversaagdheid de evenaar geene hitte heeft; - die voor ons de geheime valleijen bespiedt, door welke de Niger zijnen stillen loop begint en eindigt; - die, voor geene woedende zandzee, voor geenen bliksemenden zonnestraal, voor geenen verdoovenden harmatan vervaard, de rij der bergen beklimt, die Afrika's binnenlanden besluit, en ons derzelver geaardheid, hoogte, hellingen en strekkingen doet kennen; - die aan den verbaasden, bijgeloovigen Cophte kan verhalen: ‘dáár en aldus ontspringt | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
uwe Nijl!’ - die, door eenen langlès onderwezen, het spoor wedervindt, waarop de eerste Arabieren, met hunne handelscharen, van de eene Oasis tot de andere, van het oosten naar het westen, van het zuiden naar het noorden, dit gevreesde werelddeel doortrokken? En eindelijk, wie verlangt niet met mij, het ons allen zoo dierbare Nicuw Holland nader te leeren kennen? Naauwelijks weinige mijlen van de kusten, landwaarts in, zijn ons deszelfs binnenlanden bekend. Wie weet, welke ontzaggelijke en rijke bergen dit werelddeel schragen; welke schoone en belangrijke stroomen hetzelve doorslingeren; welke heerlijke landouwen en vruchtbare gronden slechts eenen meester verbeiden, om hem met de keurigste voortbrengselen, uit de drie rijken der natuur, te verwelkomen en te begiftigen! Wie weet, voor hoe velen onzer het zijne armen opent, en, met het aanbod van zijnen helderen hemel, van zijne vreedzame gewesten en zijne gelukkige afscheiding, ons noopt, om het, uit den grond van ons hart, Nieuw Holland te noemen! Welke vooruitzigten! Haast dekt geen sluijer meer den aardbol met zijn duister.
De nacht vlugt voor den dag. Ras schiet ge uw licht, uwluister,
ô Wetenschappen! uit, tot aan des aardrijks end,
Zoo verr' de zonnegod zijn gouden rossen ment. -
ô Ja! 't is mij vergund de toekomst in te dringen,
Aan d'ongeboren tijd zijn diep geheim te ontwringen.
Europa was te lang der kunsten bakermat.
Dáár, waar 't Atlantisch zout Virginia bespat,
Verheft zich stad bij stad: de franklins doen zich hooren,
Waar d'ever omgnorde en de boschmensch werd geboren.
De kunsten, zeden, de beschaving van Euroop'
Verspreiden zich alom in onbedwongen loop.
Haast ruischt in bosch en veld, bij sorsche Patagonen,
De zilv'ren citerklank van phebus echte zonen,
Door de echoos nagegalmd in dafnes lauwerdal.
Dáár zal de herder eens, aan held'ren waterval,
| |||||||
[pagina 272]
| |||||||
Tibullus in zijn hand, naast delia gezeten,
Bij Philomeles zang, zichzelf en de aard' vergeten. -
Ras denken platoos aan den Niger! Ja, geen gloed
Van 't kreeftgestarnt' schroeit dáár de veerkracht van 't gemoed.
Stroomde eens van Memphis grond de kunst naar Hellaas stranden,
Welligt hereischt de Nijl des aardrijks offeranden;
Dan kweekt het maangebergt', wiens kruin door d'ether dringt,
Een humboldt, die hem meet, een haller, die hem zingt.
Gewis, de wetenschap blijft onverdelgbaar leven!
Zij spreidt zich over de aard'; geen lot kan haar doen beven:
Zij is de graankorn, die, den vruchtb'ren grond betrouwd,
In duizend halmen leeft, en golft in vloeibaar goud.
Schonkt gij, Europa, eens de wetenschap aan 't westen,
Haast durft de Peruaan der kunsten standaard vesten!
Een vijfde werelddeel verheft zich, en het licht
Der wijsheid gloeit van daar Europe in 't aangezigt:
Eene andre aspasia schaart dáár, in 't nieuw Athenen,
De zanggodinnen en de wijsheid om zich henen;
Daar venus, van de trits der Gratiën verzeld,
Langs bloemwaranden zweeft op 't wellust-âmend veld.
Ja! eenmaal zal zich de aard' (dit zegt me een God) verbroed'ren;
Één eerdienst, zuiver als het zonlicht, de gemoed'ren
Vereenen; en 't geluk, vaak banneling der aard',
Schiet dan zijn gaven uit, aan d'overvloed gepaard.
Der vad'ren kennis is voor 't nakroost niet verloren.
De vonk der oudheid zien wij nu als fakkel gloren;
En eenmaal wordt die toorts een zon, die door 't heelal,
Van Hecla, tot aan 't sneeuw van 't Vuurland, stralen zal. -
Wél hem, wiens zielen-oog dien heilstaat mag aanschouwen!
Zich in de toekomst stort met edel zelfbetrouwen!
Verzekerd, schoon d'orkaan om zijnen schedel woedt,
Dat eens het menschdom 't doel zijns aanzijns nad'ren moet.
| |||||||
[pagina 273]
| |||||||
Zoo vreest de zeeman niet, op de onasmeetb're wat'ren,
Het spoor te missen, schoon de donders om hem klat'ren:
Ja! duizend mijlen verr' verwijderd van het strand,
Ziet reeds zijn geest de reê, en kust zijn vaderland.
j.f. helmers.
|
|