baarheid aan de landerijen mededeelt, en eindelijk zulke, die alleen wegens de wol gehouden worden. Deze laatste laat men dag en nacht, zomer en winter, op het veld: doch in eenige landstreken wordt er tegen den wintertijd, aan den hoek van een veld, eene lage hut van stroo opgerigt, waaronder de schapen in koude en natte winternachten slapen. Zij worden in den winter op landen gedreven, die voor hen met witte knollen bezaaid zijn. De Schapen worden dag en nacht zeer zuiver en zindelijk gehouden, en jaarlijks tweemaal in eene rivier met groote vlijt en zorgvuldigheid gewasschen. Men laat ze zelden, en bij regenachtig weder althans nooit, in lage moerassige dalen weiden, maar, zoo veel mogelijk, aan heuvels en op hoogten. Men onthoudt hun ook het zout geenszins; want zonder hetzelve kunnen zij onmogelijk gezond blijven. Zij worden nimmer gemolken: al hunne melk is voor de lammeren, welke daardoor des te meer kracht bekomen en in het vervolg des te beter wol dragen, en wat des meer is.
Op het einde van Herfstmaand aanvaarden de Spaansche kudden, even gelijk de trekvogels, hare jaarlijksche reis naar het zuiden, welke even zoo naauwkeurig, als de marschroute van een regiment dragonders, op Koninklijk bevel bepaald en ingerigt is. Over alle wijnbergen, olietuinen, koornvelden, landerijen en weilanden moet, tot groote bezwaarnis der eigenaars, een weg van vijftig vademen of vijfentwintig Rijnlandsche roeden breed, voor de kudden vrij blijven en open gelaten worden. Zij houden nergens rustdag en moeten dagelijks een paar Duitsche mijlen voorttrekken, tot dat zij hare reis, die somtijds over de honderd mijlen bedraagt, geheel volbragt hebben. Alsdan worden de horden opgeslagen, in welke men des avonds de Schapen drijft; opdat geen hunner van de kudde zou afdwalen en eene prooi der hongerige wolven worden. De trekkende Schapen hebben korte, zijdachtige, zeer fijne en vrij witte wol, die echter na eenige telingen grof en zwartachtig wordt, wanneer men de Schapen altijd op eene en dezelfde plaats laat, zoo als dit de genomene proeven getoond hebben. De Engelsche wol is iets langer en veel witter, dan de Spaansche; maar over het geheel zoo zijdachtig en zacht niet op het gevoel als de andere, ofschoon zij van nature eenen zekeren glans bezit. De allerfijnste geeft aan de Spaansche en Afrikaansche wel niets toe, maar is niet zoo overvloe-