Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerheffing en val.
| |
[pagina 188]
| |
Op een' vroegen morgen ter jagt zijnde, ontmoette hij een Meisje van omtrent vijftien jaren, eene groote menigte kalkoenen voor zich henen drijvende en oppassende. De zon had nog haar teeder vel niet zoodanig beschenen, dat het iets van de frischheid verloren had. De gezondheid teekende zich op haar gelaat, en tevens de bloem der onschuld. Dit voorwerp trof den Hertog, en wischte, meer dan iets anders, het denkbeeld van de hem ontkomene Milanésche uit. Onverwijld liet hij onderzoek doen naar deze zijne nieuwe Dulcinea. Hij kreeg berigt, dat zij van edele afkomst was; doch dat haar Vader, door armoede geprangd, zich genoodzaakt vond, zijne eigene kinderen te gebruiken om op het gevoegelte te passen, uit welks verkoop hij het grootste gedeelte zijns bestaans trok. Deze omstandigheid deed den Hertog hope opvatten van een gelukkig slagen. Leopold verzocht, of liever beval, den armen Edelman, dat hij zich met zijn Gezin te Nancy zou nederzetten. Dit bevel werd vaardig volbragt. De Hertog was gelukkig in de welwillendheid zijner nieuwe Meesteresse, die alleen aandrong om een' Echtgenoot te hebben, tot dekking der eere van haars Vaders huis. Het valt Vorsten veelal ligt, dusdanige Echtgenooten te vinden. Een jong Ossicier van aanzienlijke afkomst, de Prins de craon, werd tot haar' Man bestemd. Hij ontving haar met allen betoon van liefde, en teffens met eene stipte gehoorzaamheid aan de bevelen zijns Meesters. Zijne onderwerping baande den weg tot zijne fortuin. De Prins en de Prinsesse de craon verschenen met al den luister, welken het Hof van Lotharingen kon schenken. Zij was ten hoogsten toppunte van bewondering beminnelijk; dan teffens in de grootste mate spilziek. Zij bezat meer schoonheids dan verstands. Zij dacht (zoo zij immer dacht) alleen aan zichzelve. Zij bragt zeventien kinderen ter wereld; en desniettegenstaande had zij, door naauwlettende zorge te dragen voor hare gezondheid, en alles te doen, wat hare schoonheid kon bewaren, als van welke hare heerschappij alleen afhing, eene srischheid van kleur en fraaiheid van gestalte behouden, niet alleen zoo lang de Hertog van Lotharingen leefde, maar tot den dag van haren eigen dood, welke verscheidene jaren later voorviel. Schoon zij eene volkomene heerschappij had over den Her- | |
[pagina 189]
| |
tog, en diens besluiten naar haar welgevallen kon rigten, maakte zij nimmer een misbruik van hare magt. In tegendeel schiep zij genoegen in weldaden te bewijzen, in den Adel te verpligten, en allen ontzag te betoonen aan de Hertoginne van Lotharingen. - Helaas! in één geval mangelde het haar aan deugd; andere goede hoedanigheden bezat zij in volle mate. Haar Echtgenoot was van dezelfde gesteltenisse. Beiden waren zij vriendelijk, goedaardig en verpligtend: zoodat, na den dood van leopold, wanneer de verleden Keizer, in den jare 1737, Lotharingen voor Toscanen verwisselde, deze den Prins de craon tot éénigen Regent van zijne Etrurische bezittingen benoemde. Aldaar ving de Prinses de craon eene tweede heerschappij van schitterenden luister aan. Aan een hoogst prachtig leven gewoon, en geboren om nabij den Troon te zijn, schoon niet om denzelven te bekleeden, waren hare daden als die eener ware Troonbekleedster; doch gingen tevens vergezeld met eene zoo belangelooze edelmoedigheid en zoo innemende zachtheid van aard, dat zij de liefde der Toscaners in de hoogste mate verwierf. Zij streelde den hoogmoed des Adels van Florence, zonder hare eigene waardigheid, als Echtgenoote des Regents, te verlagen. Haar Hof was vervuld met edele Vrouwen, die geen nijd gevoelden, schoon zij eene blijkbare meerderheid aanschouwden. In haar voorkomen zag men geene kenteekens van hare klimmende jaren, geene blijken van hoogmoed. Hare vriendschap bepaalde zich niet tot eenige weinigen; dezelve was algemeen. Zij was in Toscanen, even als in Lotharingen, geacht door de Vrouwen en bewonderd door de Mannen. De geaardheid haars Echtgenoots was niet min innemend. Hij was Krijgsman en Hoveling, doch op verre na de man van bedrijf niet; hem ontbraken de talenten, wezenlijk tot een' Staatsman behoorende. Hij ging als gebogen onder de hem opgedragene waardigheid. Gevaren in het Oorlogsveld kon hij manmoedig onder het ooge zien, maar de aanvallen in het Kabinet niet wederstaan; hij verstond er zich op om een Leger te gebieden, maar niet op het Landsbeheer. Welhaast ontdekte hij zijne onbekwaamheid in dit vak, en bevond, dat hij een' helper noodig had. De Prins de craon herinnerde zich de bekwaamheden van den Heer de richecourt, Zoon eens Lotharingschen Ad- | |
[pagina 190]
| |
vocaats, en in de Regtsgeleerdheid door en door bedreven. Hij liet op dien Heer het oog vallen, als zeer bekwaam om datgene, waarin hij te kort schoot, aan te vullen. In eenen brief aan den Keizer erkende hij zijne eigene onbekwaamheid om een' Regeringspost te vervullen, en verzocht ten sterkste, dat zijn Vriend richecourt naar Florence mogt gezonden worden, met gelijke magt als hij bezat in het beheer van Toscanen, doch zonder eene bijzondere benoeming of titel. - Het verzoek verwierf toestemming. De Prins de craon, dit vernomen hebbende, ontdekte aan zijne Echtgenoote, wat hij gedaan had. Zij verstond dit niet, of riep uit: ‘Zoo hebt gij ons dan bedorven! Ik ken richecourt. Ik ken zijne eerzucht. Ik ken zijnen listigen aard. Zoo lang gij boven hem verheven waart, was hij uw Vriend. Nu hij u gelijk is, zal hij uw Vijand worden. Weinige maanden na zijne komst herwaarts zullen er verloopen, of wij zijn weinig beter dan zijne slaven!’ Richecourt kwam, en de voorspelling der Prinsesse werd bewaarheid. Door eene groote meerderheid in verstandsbekwaamheden, en eene begaafdheid om staatszaken te schikken en te beheeren, steeg de Graaf de richecourt welhaast tot eene hoogte van gezagbetoon; terwijl de Prins de craon in die zelfde mate daalde, en ten laatste geheel in minachting verviel. Niet in staat om van dag tot dag beleedigingen te ondergaan, het eigenaardig gevolg van een' zoo afhankelijken staat, verzocht hij terug geroepen te mogen worden, met verlof om zijne dagen in Lotharingen te eindigen. De Keizer stond hem zulks toe, en besloot teffens, het enkele Regentschap in eenen Raad van drie personen te veranderen. De Prins de craon had groote schulden in Toscanen gemaakt, eenen staat voerende, verre boven zijne inkomsten. Eer hij het Florentijnsche kon verlaten, was hij genoodzaakt, zijn zilver en de juweelen der Prinsesse, zijne Echtgenoote, te verkoopen. Oud en arm keerde het paar naar Lotharingen weder. Hij stierf, weinige maanden daarna. Zij overleefde hem slechts weinige jaren. |
|