| |
Vrijerij en huwelijk tegen elkander over gesteld.
Onlangs zat ik aan eene theepartij, waar het gesprek liep over Liefde en Huwelijk; onderwerpen, welke zelden missen rijke spreekstoffe en vrolijk onderhoud mede te brengen. Ons gezelschap bestond uit vijf Jufvrouwen en twee Heeren. Veel scherts viel er over het gedrag van beide de Seksen. De Heeren klaagden over der Jufvrouwen onbestendigheid in de Liefde: zij beschuldigden de Heeren wegens onopregtheid; en beide de partijen gaven, met veel geests en aardigheids, elkander de schuld van het maar al te dikwijls ongelukkig Huwelijksleven. Uitgenomen po- | |
| |
lyanna, hadden allen zich in dit geschil, en velen niet zonder drift, gemengd. Zij zweeg geheel, tot dat de Heer, die naast haar zat, vroeg, hoe zij zoo onverschillig kon wezen omtrent de thans behandelde onderwerpen van zoo veel aanbelangs? ‘Ik ben,’ gaf zij ten antwoord, ‘niet onverschillig ten aanzien van de hoofdzaak; doch ik verkies mij bij geene der beide partijen te voegen, dewijl ik geloof dat zij beiden ongelijk hebben.’
Polyanna is eene Jufvrouw van meer bedaardheids, dan men van hare jaren zou verwachten; haar ongemeen vernuft heeft alle de voordeelen eener goede opvoeding genoten; zij heeft veel gelezen en veel menschenkennis door waarneming opgedaan; hare twintig jaren levens heeft zij doelmatiger besteed, dan velen eenen langen leeftijd. Zij is schoon, zonder trots; verstandig, zonder waan; zij spreekt weinig, en nooit voor dat zij bedacht heeft, wat zij zeggen zal; hare denkbeelden zijn juist, en hare taal is krachtig. Nooit zag men haar toornig; nimmer betoont zij zich luidruchtig vrolijk. Hare evenmatige gesteltenis blijft steeds dezelfde; bedaard, verpligtend, aangenaam. Voorzigtigheid regelt haar geheele gedrag, en hare ziel ademt de kieschste en edelmoedigste gevoelens van liefde, eer en vriendschap; altoos gereed om allen dienst te doen, allen te verpligten. Zij geniet het welverdiend, doch zeldzaam geluk, van de lievelinge der beide Seksen te wezen. Geen Heer kende haar, zonder haar te prijzen; en niemand van hare eigene Sekse hoorde men immer haar van eenen misslag beschuldigen.
Het korte antwoord van polyanna maakte een einde aan de geschilvoering, en tevens het gezelschap begeerig om haar gevoelen te hooren. Zij verschoonde zich deswege, op eene zedige wijze; maar, bemerkende dat men haar niet wilde ontslaan, voldeed zij met een' glimlach aan het herhaald verzoek.
Polyanna sprak: Wij klagen, dat de Mannen ons bedriegen; maar ik vrees, dat wij zelve oorzaak zijn van hun bedrog. Verwachten wij geene vleitaal, ten tijde dat zij
| |
| |
zich als Minnaars voordoen? Zijn wij wel te vrede, zoo zij ons niet aanspreken in eene taal, van rede en waarheid verre verwijderd? Wat zijn alle de aanspraken en brieven over dit onderwerp, dan een zamenraapsel van woorden, bestemd om onzen hoogmoed te streelen, welke zij bevinden dat niet voldaan is, ten ware zij ons betuigen, dat wij magt hebben over leven en dood, ons tot de starren verheffen en aanbidden. De Heeren zijn te beschuldigen, dat zij aan onze belagchelijke verwachtingen voldoen; maar wij moesten hen niet beschuldigen. - Wij leggen hun onopregtheid ten laste; maar zijn wij opregter? Handelen wij niet met zoo veel vermomming als zij; en kan hunne teleurstelling, te onzen opzigte, minder zijn, dan de onze omtrent hen, wanneer zij ons zwakke Vrouwen vinden, in stede van Engelinnen, Godessen; namen, welke wij zoo gretig hoorden? - Wat is Vrijerij, dan een wederzijdsch bedrog? Wel verre van onze ware meening te kennen te geven, en onze geaardheid, zoo als dezelve is, te toonen, is naauwelijks van wederzijden iets waars te zien; alles is vermomming.
Wanneer de Echtverbindtenis voltrokken is, dan verdwijnen des Minnaars lage onderwerping en de hooge toon der Minnaresse voor altoos. Wij beschuldigen de Heeren wegens het verbreken der gedane beloften; maar moesten wij hun doen zweren 't geen het menschelijk vermogen te boven gaat; te weten, eeuwige liefde en volstandigheid? Wie kan verzekerd wezen van altoos te zullen beminnen? Is Liefde eene zaak van verkiezing? Staat dezelve niet bloot voor veelvuldige toevallen, verre buiten onze magt? En dat ons gedrag te hunnen opzigte hun altoos aangenaam zal wezen, is zoo stout voor hen om te zweren, als dwaas in ons om zulks toe te laten; het is niets minder, dan dat onze bedrijven en hunne begrippen deswege altoos dezelfde zullen wezen; en mij dunkt het vermetel, voor onze bedrijven in te staan, wat zij ook voegelijk mogen oordeelen ten opzigte van hunne begrippen. Ik zet dit in het gunstigste licht, en veronderstel, dat het de aangenaamheid is van ons
| |
| |
gedrag en geestgesteltenisse, welke hen bekoort: maar indien, gelijk menigwerf het geval is, onze jeugd en schoonheid alleen de voorwerpen zijn, waarom zij op ons het oog slaan, is het zweren van eene eeuwige liefde het zelfde, als te zweren, dat wij altoos jong, altoos schoon zullen wezen: want, indien het uitwerksel moet ophouden als de oorzaak niet meer bestaat, dan kan liefde, op jeugd en schoonheid gegrondvest, niet langer dan deze broze hoedanigheden duren.
Stond het aan mij, een plan van Liefde en Vrijerij te ontwerpen, het zou volmaakt het tegenovergestelde wezen van 't geen thans plaats heeft; het zou gegrond zijn op de vaste beginselen van waarheid en rede. Liefde zou geheel edelmoedig, opregt en teeder zijn, gelijk de Hemel dezelve het eerst inboezemde. Vrijerij zou niets hebben van slaafsche vleijerij en lage veinzerij; alle geloften en eeden zouden aangezien worden als zeer van bedrog te verdenken; de algemeene nietsbeduidende taal der verliefden zou, naar verdiensten, veracht worden, en zou men onopgesmukte taal geschiktst oordeelen om de braafheid des harten uit te drukken; geen Heer zou eene drift, welke hij niet gevoelde, durven veinzen; geene Jufvrouw schromen, eene dadelijke te erkennen: want dan zouden zij niet, gelijk heden ten dage het geval is, ons verwerpen en vlieden wegens het erkennen eener nieiging, welke zij door allerlei middelen hebben getracht op te wekken: een gedrag, zoo aanstootelijk, dat ik niet kan zeggen, of er meer laagheids dan dwaasheids in steke. Dan, de Liefde, zoo als er thans mede gehandeld wordt, is een zamenraapsel van lage ongerijmdheden; Vrijerij een roman, bestaande in een zamenloop van buitensporige voorvallen, strekkende om de verbeelding tot eene zeer groote hoogte boven de natuur te verheffen, en alzoo den zekeren grondslag leggende voor teleurstelling en berouw aan wederzijden, wanneer het Huwelijk die begoochelingen doet verdwijnen.
Polyanna hield op, en het duurde eenigen tijd eer het gezelschap dit stilzwijgen afbrak, zoo zeer vond het
| |
| |
zich getroffen door de juiste aanmerkingen der Spreekster, die iets zeer bevalligs had in hare wijze van voordragt, gepaard met een' verrukkenden opslag van het oog. Geheel het gezelschap verzocht haar, ook hare gedachten over het Huwelijk mede te deelen. Zij gaf te verstaan, dat zij onbevoegd was om over een' levensstand te oordeelen, welken zij nog geen jaar bij ondervinding kende; dat hare opmerkingen, anderen betreffende, oppervlakkig waren, waarom zij liever over dat onderwerp zich niet uitliet. Dan, op naderen aandrang des gezelschaps, liet zij zich in dezer voege hooren:
In 't geen ik zoo even over de Vrijerij gezegd heb, sloeg ik geen acht op vermeende Minnaars; schepsels, wier baatzoekende inzigten en lage zielen hen tot de snoodste soort van geveinsden maken. Ik vestigde mijne aandacht alleen op de zoodanigen, die waarlijk liefdedrift gevoelden, schoon door de gewoonte ter zijde afgeleid; dan nu vind ik mij genoodzaakt van deze bedriegers te spreken, dewijl zoodanige snoodaards eene groote figuur in de wereld der Gehuwden maken: nogtans zal ik, na hen genoemd te hebben, hen aan hun lot overlaten; lot, zoo verre van geluk verwijderd, als zij zelven van waarheid en eere: dit is 't geen zij verdienen, en ook doorgaans hun wedervaart: met hen heb ik niets meer te maken, maar wil mijne gedachten mededeelen over Echtelingen, door de liefde zamenverbonden.
Het Huwelijk is ongetwijfeld een staat, vatbaar voor het zuiverst menschelijk geluk, naardemaal het best geschikt is voor de verhevenste vriendschap: in alle andere levensomstandigheden komen verschillende belangen tusschen beiden, belettende de mogelijkheid eener zoo naauwe vereeniginge als hier, waar het belang van beide zijden het zelfde is. Men verwondert zich overzulks met rede, dat zoo weinigen in den Echtenstaat op waar levensgeluk kunnen bogen; dan zulks is voor een groot gedeelte toe te schrijven aan de verkeerde wijze van Vrijerij, en de verbazende veranderingen, welke plaats grijpen, zoo ras de Minnaar Man en de Beminde Vrouw wordt. Onmiddellijk
| |
| |
verandert de Onderdaan in Souverein; en zoodanig eene verandering van regering kan niet dan met schokken vergezeld gaan. Het masker wordt van wederzijden te schielijk afgeworpen. 't Zelve bedekte iets harsenschimmigs, iets onmogelijks. Zij vinden zich in elkander bedrogen, en, te onvrede over die teleurstelling, verzuimen zij, wat zij nog in hunne magt hebben; de zorg, om elkander te behagen, neemt af; de liefde verkoelt, kwijnt, en sterft ten laatste bijkans geheel, en - vaarwel dan Huwelijksgeluk! - Dan, ieder Paar behoorde te bedenken, dat, van het oogenblik af, waarop zij elkander de hand geven, hun geluk of ongeluk geheel van elkander afhangt; en Liefde, welke voorheen eene drift was, wordt op dit oogenblik eene daad van Rede. Geene droever dwaling kan er plaats grijpen, dan de, helaas! te zeer algemeene, die, na het voltrekken des Huwelijks, alle bezorgdheid om te behagen noodeloos keurt. In tegendeel behoort wederzijds elkander te verpligten de bestendige neiging te wezen, en het gedrag overeenkomstig met goede zeden. Pligtplegingen tusschen gehuwden komen niet te passe; maar welvoegelijkheid blijft standhouden: zonder deze, moet de liefde zelve welhaast walgen. Onderling moeten zij elkanders zwakheden dragen en vergeven, en met de grootste zorgvuldigheid zich wachten voor de beginselen van ongenoegen. Ontstaat er eenig geschil, laat dan de edelinoedige strijd wezen, niet wie het meest te beschuldigen zij, wie gelijk of ongelijk hebbe, maar wie er het eerst een einde aan zal maken.
In het bijzonder wil ik mijner eigene Sekse herinneren, dat vriendelijkheid en inschikkelijkheid de sterkste middelen zijn om der Mannen harten te winnen, en dat, in haren staat, toegeven de éénige weg is om te overwinnen. Daar het de zaak des Mans is, de groote bedrijven des levens te volvoeren, zoo is het die der Vrouwe, om, bij een goed gedrag, de zaken des huisgezins te regelen; het is haar pligt, en haar belang teffens, daar alle wanorde te voorkomen, en het eigen huis altoos voor den Man een geliefd verblijf te maken, steeds gereed om hem daar met een vrolijk gelaat
| |
| |
en opene armen te ontvangen, en alles vermijdende, wat de gedaante heeft van onvriendelijkheid. De groote zaak is, de liefde des Echtgenoots te bewaren: de Vrouw kan geene magt hebben, dan die deze geeft, en ééns verloren is bijkans onherstelbaar verloren. Hierom drage de Vrouw zorge, zich zoo beminnelijk mogelijk in de oogen haars Mans te maken: de pogingen, welke zij aanwendde, om hem vóór het Huwelijk te behagen, moeten in alle opzigten verdubbeld worden, en geschikt naar 's Echtgenoots smaak. Hij zie haar altoos opgeruimd van geest, en hoore uit haren mond opbeurende taal. Zij regele hare uitgaven niet alleen naar het inkomen, maar ook naar den smaak haars Mans. Zij moet geene bezoeken afleggen, geen gezelschap ontvangen, dan die hij goedkeurt. Zijne achting is voor haar meer, dan die van de geheele wereld buiten hem; haar geluk hangt er te eenemaal van af.
In dezer voege schetste polyanna de Huwelijkspligten, voornamelijk van de zijde der Vrouwe. Mogten hare redenen ginds en elders heilzamen ingang vinden! |
|