| |
Twee waarnemingen, omtrent het vermogen van het semen phellandrii aquatici. Door S.H. Numan, Genees- en Heelmeester te Winsum, bij Groningen.
Eerste Waarneming. - J.B., een Boer, ongeveer 45 jaren oud, sukkelde sedert een jaar aan eene liesbreuk, zonder dat hij zulks aan iemand, zelfs niet aan zijne huisgenooten, openbaarde. Dezelve was gewoonlijk gemakkelijk
| |
| |
inbrengbaar, zoodat hij er niet veel ongemak door leed. Op den avond, echter, van den 11 Nov. des jaars 1809, wanneer hij zwaar had gewerkt, geraakte de breuk wederom uit, en beknelde. Aanstonds nu gevoelde hij hevige pijnen in den buik, vergezeld van brakingen en andere toevallen, welke gemeenlijk dit ongemak vergezellen. Niettegenstaande alle aangewende moeite en hulp, was de breuk, door de gewone handgrepen, niet in te brengen; waarom men op den 13 besloot, de inbrenging der breuk door de operatie te beproeven, hetwelk dan ook werkelijk op dien dag plaats vond. Bij de opening van den breukzak bevond men, dat een groot gedeelte van het net reeds door koudvuur was aangedaan, hetwelk, zoo als van zelf spreekt, dadelijk van het gezonde en levende werd gescheiden, waarna het overige der uitgezakte ingewanden op de gewone wijze werd binnen gebragt.
Gedurende de eerste vierentwintig uren hielden de buikpijnen en drekbrakingen aan, en de Lijder had geene ontlasting van afgang. Na dien tijd kreeg hij matigen stoelgang; de pijn en braking hielden op, en hij bevond zich, de omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk wel. De wond werd in het vervolg met goeden gezonden etter opgevuld, en alles scheen zich ten beste te zullen schikken. Veertien dagen, echter, na den tijd der operatie, begon de Lijder te klagen over pijn in de dije en het been, aan de zijde van het ligchaam, daar de breuk was. Men kon geen zigtbaar ongemak aan deze deelen bespeuren. Desniettemin verergerde de pijn, en binnen den tijd van drie dagen was het been en de dije geheel onbewegelijk. Men begon nu te bespeuren, dat het been hard en gezwollen werd, zonder evenwel te kunnen bepalen, wat eigenlijk de oorzaak van dit ongemak was. Het bleek nogtans weldra, dat de reden daarvan moest gezocht worden in eene verzakking van etter tusschen de spieren der dije. De groote verettering, veroorzaakt door de operatie der breuk, was, mijns bedunkens, de reden, waardoor deze verzakking veroorzaakt werd. - Dit had nu reeds vier weken geduurd; en men
| |
| |
kon alsnog niet bespeuren, of op de eene of andere plaats, aan de buitenzijde der dije, ook eene opening konde gemaakt worden, om uitgang aan de stoffe te bezorgen. De Lijder begon nu alle dagen koorts te krijgen; zweette des nachts; het hoofd en de handen begonnen zuchtig op te zwellen; de eetlust ging verloren; kortom alles, hoe gunstig ook in den beginne schijnende, deed nu vreezen, dat de Lijder door dit ongemak geheel hectiek zoude worden en sterven; te meer, daar hij reeds vóór de operatie zeer kwaadsappig was geweest.
Het was zes weken na de operatie, toen men aan de buitenzijde der dije eenige fluctuatie ontdekte. Men besloot nu aanstonds, om, door eene ruime opening, uitgang aan de stoffe te verschaffen, hetwelk ook nog dien zelfden dag gebeurde, en bij de operatie ontlastte zich meer dan een kroes dunne stinkende etter. - Den volgenden dag, wanneer ik de wond sondeerde, bevond ik, dat dezelve doorging van de buitenzijde der dije, ongeveer op de helft van derzelver lengte, tot aan den grooten draaijer. De wond werd met eene inspuiting van witten wijn, in welken mastik afgetrokken was, dagelijks verbonden. Inwendig gebruikte hij een afkooksel van kina met zwavelzuur, en hiermede hield hij eenigen tijd aan. Dan, niettegenstaande dit alles, scheen de Natuur tot medewerking der genezing ongunstig te zijn. Dagelijks ontlastte zich uit de wond eene groote hoeveelheid dunne, ichoreuse, stinkende etterachtige stoffe, en daarbij waren de teekenen van absorbtie niet onduidelijk. Alle morgens en avonds verhieven zich koortsen, welke in een overvloedig zweet eindigden, en daardoor de krachten van den Lijder zeer uitputteden. Een bepaalde karmozijn-roode kring aan de wangen, een sterke brand in handen en voeten, en daarbij de zuchtige zwelling der ledematen, toonden ontwijfelbaar zeker den bedenkelijken toestand aan, waarin de Lijder zich bevond. De pols was klein, ras en gespannen; het water brandend rood; de dorst groot.
Het was nu vijf weken na de opening der dije. Vele
| |
| |
geneesmiddelen, doch vooral minerale zuren en kina, waren vruchteloos aangewend, en de Lijder teerde langzaam, onder het gebruik van dezelve, uit. De wond, door de operatie der breuk veroorzaakt, was geheelenal gesloten; doch de wond, aan de dije gemaakt, was met eeltachtige randen bezet, en leverde niets dan eene dunne waterachtige ichor op. - In deze schijnbaar hopelooze omstandigheden was het, dat ik eenige waarnemingen van onzen beroemden Hoogleeraar e.j. thomassen à thuessink, geplaatst in het Geneeskundig Magazijn, ontving; welke waarnemingen, onder andere, vele, met goed gevolg in het werk gestelde, proeven met ons gewoon water-fenkel inhielden. Aangemoedigd door deze, zoo wel als door de aanprijzing van dit geneesmiddel door onzen Vaderlandschen Arts, den Heere ontijd, mede in het genoemde Geneeskundig Magazijn te vinden, dacht ik hier hetzelfde middel ook met vrucht te kunnen beproeven, en schreef deqqq volgende poeders voor: R. Pulv. Semin. Phell. Aq. ℥/.
Sacchari alb..... ℥/β.
M.F. Pulv. No. xxiv.
S. Om de twee uren een poeder, met water.
Nadat de Lijder met het gebruik dezer poeders acht dagen had aangehouden, ontstond er over het geheele ligchaam een overvloedig zweet; de koorts bedaarde daarop terstond; de hitte in de handpalmen en voetzolen was op verre na niet meer zoo hevig; de zuchtige zwelling der ledematen verminderde; het water liet een dik bezinksel vallen; de eetlust vermeerderde; kortom, het gestel van den Lijder was zoodanig verbeterd, dat, indien men zelf daarvan geen ooggetuige geweest ware, men moeite zoude gehad hebben om het te gelooven. Intusschen liet ik de gift van het Semen Phellandrii met een derde vermeerderen en daarmede veertien dagen aanhouden, in welken tusschentijd de Lijder zoodanig in krachten was toegenomen, dat hij niet alleen het grootste gedeelte van den dag kon opzitten, maar zelfs ook in staat was eene kleine wandeling te doen. De wond der dije begon nu ook, in
| |
| |
plaats van ichor, een' meer gezonden etter op te leveren. De eeltachtige randen van dezelve door een slijm uit arabische gom en kamfer weggenomen zijnde, begon zij weldra te heelen; zoodat de Lijder, na acht weken met dit geneesmiddel te hebben aangehouden, volkomen hersteld was.
Tweede Waarneming. - H.H., een Boer, ongeveer 40 jaren oud, van eene zinkingachtige gesteldheid, sukkelde aan lumbago, veroorzaakt door sterk werken en daarop gevatte koude. De pijn, welke hij daardoor gedurende drie weken verduurde, was schier ondragelijk. Vele geneesmiddelen werden hiervoor ter genezing toegediend; dan, zulks niet naar wensch gaande, besloot hij, voor eene wijl, allen geneeskundigen raad vaarwel te zeggen, en het geval geheelenal aan de Natuur toe te vertrouwen. Eindelijk wederom door geweldige pijnen genoodzaakt hulp te zoeken, en door onkundige raadslieden aangemoedigd, besloot hij zijnen knecht met eene flesch van zijn water naar zekeren Wonder-doctor in Vriesland te zenden, ten einde van dezen de zoo zeer verlangde genezing te erlangen. De bediende vertrok dan ook dadelijk naar den man, op wien men thans alle hoop had gevestigd, en keerde inderdaad met een fleschje met geneesmiddelen terug, hetwelk, onder de stelligste verzekering, hem zoude genezen. Vol vertrouwen op dit middel, nam de Lijder van hetzelve alle dagen ruime teugen, in het vaste vertrouwen, dat het zoo zeer pijnlijk ongemak daardoor spoedig zoude herstellen. Dan, wat was het gevolg? Drie weken met het gebruik dezer geneesmiddelen aanhoudende, welke voor het grootste gedeelte uit terpentijn-olie bestonden, vermeerderden de pijn en de overige toevallen der ziekte zoodanig, dat de ellendige Lijder genoodzaakt werd, andere hulp te zoeken; en het was op den 12 Maart 1807, dat men mijnen raad verzocht.
Bij het eerste onderzoek des Lijders bevond ik, dat de
| |
| |
pijn in de heup ondragelijk was; dat het been geheel door de aandoening der spieren was opgekrompen; dat de Lijder hectische koortsen had, en dat de handen en de voeten oedemateus waren opgezwollen. Hij had geene ontlasting; het water was dik en troebel, zag er even als het water van rundvee uit, en werd in eene kleine hoeveelheid ontlast; de huid was droog; de pols ras, hard en gespannen; de Lijder had in drie weken niet geslapen; de tong was droog en hard, met eene taaije, spekachtige korst bedekt; zijn ligchaam was verstopt, sedert meer dan 8 dagen. Daarbij was hij zeer kortademig, zoodat hij bijna niet konde spreken; hij had eene drooge kuch, en volstrekt geen den minsten eetlust.
Mijne eerste aanwijzing was, te zien, of men door verdunnende en oplossende geneesmiddelen, welke tevens op de huid werkten, niet zoude kunnen te weeg brengen, dat de rheumatische stoffe, daardoor als 't ware opgelost en bewegelijk gemaakt, zich door de huid zoude ontlasten; te welken einde ik eene aderlating van zes oncen in het werk stelde, en daarbij tevens om het uur een kopje vol van een' drank liet gebruiken, welke bestond uit twee drachmen Tartarus solubil. en drie oncen Extr. Bardanae, opgelost in twintig oncen regenwater. Ik liet hem daarbij melkwei tot zijnen gewonen drank nemen. Met deze geneeswijze hield hij vier dagen aan, zonder zigtbare uitwerking, behalve dat de pijn der heup aanmerkelijk verminderd was. Ook kon hij nu rustiger liggen, te weten op den rug, wijl het hem onmogelijk was, op de eene of andere zijde te liggen, zonder door geweldig hoesten gefolterd te worden. Daar hij nu na de aderlating vooral vermindering van pijn had ondervonden, herhaalde ik dezelve. De overige geneesmiddelen werden voortgezet, en daarenboven eene groote spaanschevlieg-pleister op de meest pijnlijke plaats aangelegd. Na de gedane aderlating gevoelde hij aanstonds wederom verligting van pijn. De toevallen der borst, echter, bleven dezelfden, en de overige omstandigheden verbeterden niet; hij werd meer en meer hectisch en zwak- | |
| |
ker; er ontstond colliquatief zweet tegen den morgen, en de toevallen der borst verergerden zoo, dat hij onophoudelijk hoestte en niet meer konde liggen, noch op den rug, noch op de zijden. De heuppijn bedaarde; echter was de heup steeds gebogen, zoodat hij het deel niet uit kon strekken. Ik liet een seton op de heup plaatsen, en deed eene spaansche-vlieg op de borst leggen. Inwendig gaf ik thans mucilaginosa ten gebruike. Bij dit alles, nogtans, bleef de zieke in denzelfden toestand; de spaansche-vlieg werd
opengehouden, en de seton begon te etteren.
Het was nu vijf weken, dat men op nieuw mijne hulp verzocht had; in welken tijd hij, wel is waar, eene groote verandering in zijne gesteldheid, echter geene verbetering had bekomen; toen men mij eindelijk, op een' morgen, vroeg deed wekken, om bij den Lijder te komen. Bij mijne komst zag ik, dat hij, onder geweldige benaauwdheid, eene groote hoeveelheid etter braakte, hetwelk hem verligtte. Deze etterbraking duurde, bij tusschenpoozen, eenige dagen, en het zonderlinge verschijnsel daarbij was, dat, hoe meer etter hij opgaf, hoe gemakkelijker de heup werd, zoodat hij na verloop van veertien dagen regtop kon staan. De overige omstandigheden waren en bleven niettemin dezelfden; - hectische koortsen, colliquatief zweet, brand in de handen en voeten, zuchtige zwelling der voeten, spitsche neus, brandende wangen, en dergelijke kenteekenen, toonden voorzeker de slechte gesteldheid aan, waarin de Lijder verkeerde. Hij gebruikte thans een afkooksel van den Lichen Island.; hield een voedzamen leefregel; vooral gebruikte hij veel melk. Ik gaf hierbij dagelijks eenig zwavelzuur, om, met genoegzaam water verdund, te drinken. Na het gebruik van deze middelen verminderde de opgeving van etter, en het colliquatief zweeten nam ook eenigermate af. De ademhaling was redelijk ruim, en de pols niet zeer gespannen. Ik beproefde thans, of hij kina zonde kunnen verdragen, en gaf hem, bij het ebruik der Ijslandsche mos, dagelijks een half once kina. Hiermede had hij drie weken aangehouden. Hij verdroeg dezelve zeer goed.
| |
| |
Evenwel kon men geene uitwerking van dezelve bespenren, dan alleen dat het zweeten veel verminderd was. Ook was de ontlasting zoo veel afgenomen, dat hij slechts eenige dikke fluimen daags opgaf. De geneesmiddelen werden nog, nagenoeg op denzelfden voet, veertien dagen voortgebruikt, zonder zigtbare uitwerking. Hij was en bleef in denzelfden toestand. Ik besloot toen, hem het Semen Phellandrii toe te dienen, en gaf hetzelve in poeders, eerst allen dag, tot één drachme, in zes gelijke deelen; vervolgens klom ik langzaam op tot twee drachmen daags. Nadat hij tien dagen lang dit middel gebruikt had, scheidde er zich eene overvloedige hoeveelheid urin af, in welke zich een dik etterachtig sediment vertoonde. Alle toevallen bedaarden daarop terstond. Vooral verminderde de koorts, alsmede de brand der handen en voeten. Ik liet dus dezelfde geneesmiddelen voortgebruiken, met dat gelukkig gevolg, dat ik het genoegen had, mijnen Lijder, binnen zes weken, volkomen hersteld te zien, uitgenomen eenige zwakheid, welke hij had overgehouden.
De zoo zigtbaar goede uitwerkingen, in beide deze gevallen, toonen, mijns bedunkens, ontwijfelbaar zeker, de nuttigheid van het Semen Phellandrii aan. In het eerste geval ontstond op deszelfs gebruik over het geheele ligchaam een overvloedig zweet, en het water liet een dik, etterachtig bezinksel vallen, waardoor de Zieke terstond genas; terwijl in het tweede geval alleen het water een dik bezetsel liet vallen, 't welk, mijns oordeels, ware etter was, en ook daarop werd de Lijder terstond genezen.
Ik heb in mijne praktijk dit middel, buiten de opgegevene gevallen, dikwijls met vrucht gebruikt in uitwendige verouderde verzweringen, welke naar niets luisterden, en evenwel door hetzelve tot genezing werden gebragt. Ik bezig dikwijls, in dergelijke verzweringen, een sterk aftreksel van dit zaad, en laat het bij wijze van fomenten gebruiken. Inwendig geef ik daarbij dagelijks één, twee of drie drachmen, naar eisch der omstandigheden, van het gepul- | |
| |
veriseerde zaad in, en zie daarvan, wanneer alle andere middelen mij hebben te leur gesteld, dan nog niet zelden de beste uitwerkingen. - Ook in de uitgebreide praktijk van mijnen geachten Leermeester, den Heer terborgh, te Groningen, heb ik dit middel, dikwijls met de beste gevolgen, in uitwendige verzweringen zien aanwenden. Nimmer, echter, heb ik van hetzelve die gunstige uitwerkingen bespeurd, wanneer ik het in aftreksel liet gebruiken. Altoos, derhalve, geef ik het in subslantie, en als zoodanig wordt het zeer wel verdragen, zelfs wanneer men, langzaam de gift vermeerderende, opklimt tot zes drachmen daags. In het begin ondervindt men wel eens, dat het duizeligheid, draaijingen voor het gezigt enz. te weeg brengt; doch dit is van geen gevolg, en houdt gewoonlijk binnen drie of vier dagen wederom op.
Het zonderlinge verschijnsel, in het tweede geval, dat, hoe meer etter de Lijder opgaf, hoe meer de toevallen der heup verminderden, verklaar ik niet genoegzaam te kunnen ontwikkelen; waarom ik, zulks aan het bijzonder oordeel van den bescheiden Lezer overlatende, de verklaring dienaangaande met stilzwijgen voorbijga. |
|