| |
| |
| |
Hollandsche schouwburg.
November, December, 1812.
Met het levendigst genoegen hebben wij de vertooning van het Treurspel De Cid bijgewoond; en wij betuigen volmondig, dat nimmer het spel van Mejuffrouw grevelink ons zoo zeer behaagd heeft als dien avond. Wij huldigen met vermaak de bekwaamheid dezer verdienstelijke Vrouw, en wenschen hartelijk, dat zij bij voortduring ons meêr en meêr in de gelegenheid stelle, haar den verdienden lof toe te zwaaijen.
De Heer snoek heeft den Cid, volgens gewoonte, meesterlijk gespeeld. Over het geheel heeft hij een verwonderenswaardig jeugdig vuur ten toon gespreid, dat alleen gevoel van kunst kan inboezemen. Zijn: twee woorden, Graaf! zijn lierzang, en vooral zijn tooneel met Chimene, hebben ons diep getroffen. De Heeren jelgerhuis, sardet, van hulst enz. hebben alles bijgebragt tot het wél slagen dezer representatie. Vooral heeft de Heer sardet ons veel genoegen gegeven.
Hariadan Barbarossa, Het gevaarvol Kasteel, Menschenhaat en Berouw, gaan wij met stilzwijgen voorbij, wijl deze stukken het Publiek genoegzaam en naar waarde bekend zijn. Alleen zullen wij aanstippen, dat Barbarossa zeer goed, en Het gevaarvol Kasteel zeer slecht is uitgevoerd.
Abufar is wél vertoond. Nogtans moeten wij de aanmerking maken, dat het ensemble op verre na zóó niet is geweest als weleer. Er hebben gapingen plaats gehad, welke wij met bevreemding hebben gadegeslagen. Mejuffrouw kamphuizen en de Heer van hulst duiden het ons niet ten kwade, wanneer wij de aanmerking maken, dat beiden de versificatie van dit schoon Tooneelspel veel te kort gedaan hebben; ook was de Heer van hulst in het eerste en laatste bedrijf niet op zijn dreef.
Frederik van Oostenrijk heeft een deerlijk lot getroffen, hetwelk men echter geenszins aan de uitvoering te wijten hebbe; neen, dit Tooneelstuk (zoo het al beslist zij, dat het een Tooneelstuk is) is voortreffelijk uitgevoerd: de Heeren jelgerhuis, westerman, majofskt, kamphuizen, van hulst,
| |
| |
evers, enz. hebben alles gedaan, wat in hun vermogen was, om het Publiek te behagen; maar dit waarachtig Knoetengewrocht heeft hetzelve zoo zeer mishaagd, dat er niets aan te doen was. Intusschen moeten wij der staatkundige oogmerken van den Auteur regt doen wedervaren: het is inderdaad aardig gevonden, het stuk onder het geraas van trommelen, trompetten, pauken en gejuich (op het tooneel, wel te verstaan!) te doen eindigen; dan hoort men ten minste het gefluit der aanschouwers niet. Wij recommanderen dit nieuw huismiddeltje den tegenwoordigen oorspronkelijken Melodrama schrijveren, als probatum, aan.
Het Turfschip van Breda is een beter lot te beurt gevallen, en dit kon wel niet anders zijn; een trek uit de Geschiedenis van ons Vaderland, hoe ook opgedist, doet altijd veel vermaak. Intusschen kunnen wij ons met het een en ander, in dit stuk voorkomende, dat tegen de Historie aandruischt, niet vereenigen. Dan, het is meer onze taak, het spelen, dan wel het stuk zelve na te gaan, (dit zal op zijn tijd wel eens gebeuren) en dan zeggen wij, het stuk is goed gespeeld en wel verzorgd geweest; al de rollen zijn op eene waardige wijze vervuld geworden, en de Heer van well en Mejuffrouw sardet hebben meer van hunne rollen gemaakt, dan de Schrijver en wij zelven ons hadden kunnen voorstellen. De Heer p. snoeck heeft hartelijk doen lagchen, en zich vooral van het gooijen der turven dapper gekweten. Weder eene nieuwe uitvinding! Eertijds poeijerde men het Publiek blind; zou men het nu blind willen turven?! Indien dit het geval mogt zijn, (dat wij evenwel niet willen onderstellen) zouden wij gaarne ons enjeu terugnemen.
Stille Waters hebben diepe gronden, is zeer aardig gespeeld. De rollen van den Baron en de Baronnesse doen eer aan het bekende talent van den Heer en Mejuffrouw kamphuizen in dit vak. Van Wallen wordt regt aardig door den Heer van hulst voorgesteld; en wij zien altijd met vernieuwd vermaak Mejuffrouw freubel als Antoinette, en den Heer rombach als den hongerigen parasit.
De Huichelaar en De jaloersche Vrouw, ziet daar de twee kapitale Blijspelen, welke deze maand zijn vertoond. In het laattgemelde hebben wij wederom onze eerste Kunstenaresse mogen bewonderen. Beide zijn in waarheid meesterlijk gespeeld, en hebben een ensemble opgeleverd, dat niets te wenschen heeft
| |
| |
gelaten. Gaarne zouden wij over deze twee voortreffelijke vertooningen, gelijk mede over Armand en Constance, De Ouderliefde, De Kuiper, enz. verder uitweiden, ware het niet, dat ons bestek ons ditmaal gebood, een weinig plaats te laten voor de twee nieuwe Balletten, die gedurende deze Tooneelmaand verschenen zijn, en welks eerste een weinig dient uitgeplozen te worden.
De Vergoding van Aspasia in de Elysesche Velden, of een dwaze Dag van Pluto; groot Ballet-Pantomime, in drie Bedrijven, gecomponeerd en gemonteerd door den Balletmeester la chapelle, etc. etc.
Wij hebben met innig leedwezen bespeurd, dat dit mythologisch Ballet het, inderdaad ook al te keurige, Amsterdamsche Publiek wederom niet erg bevallen heeft. Zeker, eene gruwzame onregrvaardigheid! Immers, of dit kunstproduct van onzen tegenwoordigen Balletmeester zulk een droevig lot al dan niet verdiend hebbe, mogen onze Lezers zelve beslissen, na het kort en zakelijk verslag, dat wij van hetzelve, voor zoo veel zulks mogelijk is, hun zullen aanbieden.
Bij het ophalen van het gordijn, verbeeldt het tooneel eene, voor de Hel niet onaardige, antichambre, welke uitzigt op een' fraaijen tuin heeft. Eenige Duiveltjes en Duivelinnetjes dansen lustig voor Vader Pluto, die meer naar een' Griekschen Koning dan naar den Hellegod gelijkt. Een andere welgemaakte Satan, die wij vernemen, dat, volgens opgave van den Heere la chapelle, de Eerste Minister van Pluto is, komt hem rapport maken, dat Aspasia behouden is aangekomen. Pluto, die, ofschoon gehuwd, evenwel nog veel van eene losse grap houdt, en die Aspasia bij reputatie kent, beveelt hem, haar even als eene fatsoenlijke vrouw te recipiëren. Aanstonds worden de toebereidselen hiertoe gemaakt, en weldra verkondigt een luidruchtige marsch, dat Aspasia zal verschijnen. Zij verschijnt ook inderdaad, destiglijk door eene menigte Duivels en tunique gedragen, en zittende (denkelijk voor de luchtigheid) in eene soort van ambulant looverhutje. Zij treedt uit hetzelve, en men biedt haar Pluto aan, die het dadelijk voor de kiezen krijgt. Hij laat zijne Duiveltjes het beste beentje vooruit zetten, en beveelt hun eens rond te springen, intusschen dat hij Aspasia niet onduidelijk te kennen geeft, dat zij hem geheel van de wijs geholpen heeft. Aspasia, die hare beenen ook zeer wel tot haar wil heeft, zegt, (zeker om de Duivelinnen de
| |
| |
loef af te steken) dat zij ook een deuntje dansen wil. Pluto geraakt hierdoor geheel buiten zichzelven, en wordt eindelijk zoo mal, dat hij, na het eindigen van den dans, de kroon van zijn hoofd neemt, en die haar opzet. Nu gaan zij, gansch liefjes, een collation nuttigen, waarbij Pluto, indien het mogelijk zij, nog verliefder wordt, en zoodanig den wijn aanspreekt, dat hij, een oogenblik daarna, even als tot dadelijkheden wil overgaan. Dan Aspasia, die toch de apparences redden wil, wijst hem terug; Pluto, om zich te verkoelen, zet eene Grieksche twee-pints kan voor den mond, en ledigt die, ter eere zijner nieuwe amourette. Maar thans geraakt de boel in het honderd! Proserpina, die door den Eersten Minister berigt van Pluto's nieuwe caprice ontvangen heeft, komt met een staand zeil, vlak vóór den wind, de zaal binnenstuiven, veegt den beschonken Vuurkoning deerlijk het jak uit, zendt hem om een knapuiltje te gaan doen, (waaraan hij even als een betrapte hoenderdief voldoet) en laat Mejuffrouw Aspasia een warm vertrekje, vooraan in de Hel, aanwijzen, nadat eenige, volgens de Fabelkunde ons onbekende, Furiën haar zoo wat heen en weêr gesleurd hebben. Aspasia, die nu hoog en droog in het heetste gedeelte van de Hel zit te lamenteren, ontvangt een bezoek van den Eersten Minister, die haar ook al vertelt, dat hij het wit van hare oogen niet heeft kunnen zien, zonder aangedaan te worden; dan hij krijgt dadelijk zijn congé. Proserpina met eene geheele bende van hare lijswacht morrelen nog een weinig met Aspasia; dan Pluto, die nu nuchter is als een pas geworpen kalf, komt, versierd met de reeds aan Aspasia
gegeven kroon, aanzetten, en een einde aan dit travailleren maken; hij jaagt Vrouw, Minister, knechts etc. etc. ..... naar den Duivel, zouden wij haast gezegd hebben, zoo wij niet van den Persoon zelven spraken. Hierop kuijert hij met Aspasia voor de aardigheid een weinig door de Hel. Proserpina kan echter zulk een' hoon niet verdragen; zij ijlt op een' gevleugelden Draak naar Jupiter, ten einde van dit voorval mentie in de notulen van den Olimp te maken, en zijne hooge autoriteit in te roepen; intusschen dat de Eerste Minister van Pluto, die zoo stijfhoofdig als een Oldenburger Herborist (alias Grasmaaijer) is, Aspasia weder bij de kladden krijgt, en haar voor het helsche Tribunal doet verschijnen. Hier wordt zij in permanente vergadering gedoemd tot .... de
| |
| |
lieve hemel weet, tot wat! - maar Pluto, die, even als alle dronkaards, een' zeer fijnen reuk heeft, krijgt de lucht van het gevaar, waarin zijn hartlapje zich bevindt; dadelijk verschijnt hij in het Tribunal, en, zonder eenige de minste attentie voor den Raad of deszelfs zwaarwigtigen President, scheurt hij dezen het Wetboek (dat, in vertrouwen gezegd, veel van een' Haagschen Schutters-Almanak heeft) uit de handen, en jaagt de gansche Santekraam weg, hen met fakkels op den pokkel latende slaan, (dat eene volstrekte zotheid aankondigt; want een' Duivel met vuur te slaan, is even als een Kreeft in zijn element te werpen.) Thans verandert het tooneel, en verbeeldt de Elysésche Velden. Hier herkent Aspasia een legio harer oude minnaren; dat Pluto niet heel aardig of aanmoedigend toeschijnt. Het dondert! Jupiter daalt met Proserpina neder, geeft Pluto eene duchtige les, maakt peis in het huishouden, en vertrekt, na Aspasia een handkusje toegeworpen te hebben. Aspasia wordt een kroontje opgezet, de verstoorde huisvrouw kruipt weder bij haar trouweloozen echtgenoot, en alles neemt een vrolijk einde.
Wij maken den Balletmeester la chapelle ons compliment over dit voortbrengsel van zijn vernuft, en danken hem vooral, dat hij ons het raadsel heeft opgelost, welke Religie men in de Hel voor de heerschende houdt. Wij weten nu, dat de Turksche Leer door Pluto aangenomen en voor de zijne erkend is; immers de zilveren Halve-maantjes, waarmede de drapering van het boven aangehaalde ambulante looverhutje zoo rijkelijk gestikt is, hebben zulks boven allen twijfel verheven.
Mejuffrouwen polly de heus, matrat en brulé, de Heeren corniol, van well en bretel, hebben zich allen, met en benevens het gansche Corps de Ballet, allerloffelijkst gekweten. Men kan niemand verwijten, zijnen pligt niet gedaan te hebben; en wij gelooven, dat de, met dien des Publieks eenigzins verschillende, sinaak des Heeren la chapelle de eenige oorzaak is, dat dit schoone kunstgewrocht zoo diep in de Tooneel-hel gevallen is.
Henry en Louise, of de Roovers, komiek Ballet-Pantomime, heeft ons zoo zeer bevallen, dat wij het bijna als een waardig sappiement op Aspasia aanmerken. Wij hebben het koddig vernaft van den Heer van well ditmaal niet herkend. |
|