Gelukkige wending.
Den Graaf van ellington griefde het zoo zeer, dat zijne Gemalin ten zevenden male hem eene Dochter en geenen Zoon geschonken had, dat hij verklaarde, van haar te willen scheiden. ‘Het zij zoo!’ hernam de Gravin zachtzinnig en bedaard; ‘maar geef mij dan ook weder, wat ik u heb aangebragt.’ - ‘ô! Tot den laatsten schelling, Mevrouw!’ - ‘Ach neen!’ hervatte zij met eene ontroerde stem, ‘ik meen niet mijn vermogen, maar mijne jeugd, mijne schoonheid, mijne liefde, mijne...’ Zij borst uit in tranen. De Graaf, hierdoor getroffen, zweeg, zag zijne beminnelijke Echtgenoote eenige oogenblikken teeder aan, bad met een' hartelijken kus haar om vergeving, en sprak na dezen nooit een woord van scheiden meer.