strak aan. Men deed zeven Buffels binnentreden; maar wij deden te vergeefs ons best om ze tot den strijd op te hitsen, en den een of ander der partijen te bewegen den aanval te beginnen. Iemand wierp een Hond in het worstelperk; dit dier week in een hoek, werwaarts de Tijger zelf door de vuurwerken welhaast gedreven werd. De Hond liet hem de tanden zien, en terstond zocht de Tijger een anderen schuilhoek. De Nabob beval, dat men een Olifant zou brengen. De Tijger gaf, op zijne aannadering, eenen gil van schrik, en wierp zich in een hoek, van waar hij zich met eene geweldige vaart begaf, om over het paalwerk te springen. Deze proef hem niet gelukt zijnde, naderde de Olifant, door zijnen geleider bestuurd, en poogde op hem neder te storten, zich op de knieën werpende. De Tijger vermijdde den val, en liep naar een ander gedeelte van den omtrek.
Al de pogingen van den Mohout, om den Olifant te bewegen eenen tweeden aanval te doen, werden van nu af aan vruchteloos. Hij liep naar de poort, stiet ze open, en baande zich den weg om den omtrek te verlaten. De Tijger dacht er geenszins aan om van deze opening partij te trekken, maar bleef hijgende de in zijnen hoek. - Een tweede Olifant werd in het worstelperk gevoerd; deze trad regtuit op den Tijger aan, en wierp zich op de knieën, om hem te vermorselen. De Tijger vloog hem in het gezigt, en hechtte zich hieraan met tanden en klaauwen, tot eindelijk de Olifant, den kop achterover werpende, hem met zoo veel kracht tegen de aarde wierp, dat hij zich niet kon oprigten. De Olifant dacht er niet aan, om gebruik van zijne zege te maken; hij wierp zich op eene der zijden van den omtrek, en ontwortelde met zijne slagtanden een gedeelte des sterken paalwerks, ligtende gelijkelijk de pilaren, de bamboezen en een aantal aanschouwers op, die hier eene steunplaats gezocht hadden. De ontsteltenis was geweldig, en ieder ontsnapte zoo goed hij kon. De Olisant maakte ruimbaan door al de beletselen heen, gelukkiglijk zonder iemand te kwetsen; en de Tijger was al te zeer verzwakt om te volgen. De hitte was reeds, hevig, en men stelde den strijd tot 's anderen daags uit.