| |
Reis door Holland, in de jaren 1807-1812. Met Afbeeldingen. In drie Deelen. IIIde Deel. Te Amsterdam, bij E. Maaskamp. 1813. In 8vo. 416 Bl. f 6-10-:
Zoo zeer de algemeene zucht naar kennis bijkans geen gedeelte van Europa onbezocht liet, om deszelfs geschiedenis, landaard, bestaan; gewoonten en zeden op te sporen, even zoo
| |
| |
viel dit lot aan Holland ten deel, en wel bepaaldelijk, nadat deszelfs uitgebreide handel, in de tweede helft der achttiende eeuw, de banden van verwantschap met alle natiën, ook in de overige werelddeelen, al naauwer en naauwer had toegehaald. Franschen, Engelschen, Duitschers, Zweden, Russen, Wester- en Oosterlingen wilden een land kennen, dat ongemeen klein van omtrek, groot in bevolking, arm in eigen natuurvoortbrengselen, rijk in wetenschap, kunst en handel, onderscheiden door zijne gewetensvrijheid, zonderling door zijne gebruiken mogt heeten. Ieder der reizigers, nogtans, had een verschillend oogpunt, hetzij als geleerde, als staatsman, als landbouwer, als koopman, als menschenkenner, of alleenlijk ter voldoeninge eener oppervlakkige nieuwsgierigheid, welke zich bevredigt met de loutere aanschouwing der voorwerpen, zoodanig als de gelegenheid die aanbiedt, zonder tot den inwendigen aard en de zamenhangende betrekkingen door te dringen. Van hier, derhalve, zoo vele verschillende oordeelvellingen en berigten, als er personen waren, die hunnen weetlust botvierden. Weinigen, zeer weinigen intusschen, die met een wijsgeerig oog alles van nabij beschouwden, wat er in verband op te merken viel, en daartoe eenen genoegzamen tijd van verblijf besteedden. Dit laatste schijnt den man te beurte te zijn gevallen, die ons de alhier aangekondigde Reis heeft geleverd. Een vijfjarig, nu en dan door toeval afgebroken, verblijf geeft hem de gelegenheid, om klimaat, landaard, fabrieken, trafieken, landbouw, handel, beschaving, gebruiken en zeden van nabij op te merken, en dat wel op een tijdstip, wanneer Holland van Republiek tot Koningrijk, en van dit laatste in een gedeelte des Franschen Keizerrijks vervormd werd. Deze laatste bijzonderheid, voor elken Schrijver zoo moeijelijk, maakt dit werk vooral voor dezen tijd belangrijk, daar het tooneel des oorlogs sedert eenige jaren, en wel tegenwoordig, den lust tot reizen beperken moest, en de invloed dezer
veranderingen door den reiziger in geenen deele is voorbijgezien.
Van de eerste twee Deelen dezes werks is reeds voorheên in onderscheidene Tijdschriften verslag gegeven. Van het derde Deel, dat thans voor ons ligt, zijn wij aan onze Lezers eene breedvoeriger ontvouwing verschuldigd.
Hetzelve behelst de reis uit de Hoofdstad der Hollandsche Departementen naar den Haag, Schevelingen, Katwijk, Lei- | |
| |
den, Haarlem, Alkmaar, Texel, Monnikendam, Purmerend, Hoorn, Medemblik, Enkhuizen, Urk, Schokland, Kampen, Zwartsluis, Vollenhoven, Blokzijl, de Lemmer, Sloten, Sneek, Bolswaard, Workum, Hindelopen, Molkweerum, Harlingen, Franeker, Makkum, Leeuwarden, Ameland, Dockum, Stroobosch, Groningen, Delfzijl, Embden, Aurich, Norden, Esens, Wittmund, Kniphausen, Jever, Varel, Oldenburg, Winschoten, Assen, Meppel, Zwol, Almelo, Deventer, Appeldoorn, het Loo, Zutfen en Arnhem, van welke laatste plaats de Schrijver, die een Duitscher schijnt, naar zijn vaderland terugkeert, en zijne reisbeschrijving, in tien brieven, ten einde brengt.
Reeds moet de enkele vermelding van zoo vele plaatsen eenen belangrijken inhoud doen vermoeden, wanneer de Schrijver eenen eigenen geest van waarneming heeft kunnen vereenigen met zoodanige berigten van deskundigen, als waarop hij zich met zekerheid verlaten mogt: en het strekt den Redensent tot genoegen, dat hij aan de alhier voorkomende beschrijvingen, hoe kort nu en dan, waar de onderwerpen of meer bekend of min belangrijk waren, de getuigenis kan geven van onpartijdigheid en naauwkeurigheid, welke den vreemden reiziger vereert en den inboorling zelven gelegenheid geeft, om zijn eigen land van veel naderbij te kennen, dan hij ooit te voren had kunnen doen. De Schrijver, immers, staat bij elk gedeelte, waar het een of ander te zien of op te merken valt, bijzonderlijk stil, en geeft nu en dan van een aantal belangrijke zaken een zoo uitvoerig overzigt, dat men zulks te naauwer nood van eenen gevestigden inwoner in betere form zoude kunnen verwachten. Van dezen aard, bij voorbeeld, is de beschrijving van de Caserne St. Charles en de Schutsluis aan den Overtoom te Amsterdam; van de Zeesluizen te Katwijk; van de Zandduinen te Hillegom; van de Bloemkweekerijen te Haarlem; van de Abdij te Egmond; van de wijzen van begraving in de steden en op het land; van de schapenfokkerij, bij zijn verblijf op Texel; van het aanpraten, kweesten, verloving en trouwen, met alle de feestvieringen, in Noordholland; van de vruchtbaarheid der Hollandsche vrouwen in het algemeen, met alle de gebruiken der kraambevalling en kraambezoeken, tot op de voltooijing van de opvoeding der beide seksen; van de molens en Hollandsche boerderijen, zoo voor de bereiding van boter en kaas, met derzelver handel, als voor de vee- en
| |
| |
granen-teelt in bijkans alle oorden; van de onderscheidende gebruiken op de Eilanden Marken, Urk, Schokland en Ameland; van de kalkbranderijen in onderscheidene landstreken; van de oude taal in Vriesland en Molkweerum; van de paardenfokkerij, markten en harddraverijen; van den vrouwelijken wedloop op schaatsen te Leeuwarden; van het Instituut der Doofstommen te Groningen; van de oudheden in Oostvriesland; van de Hunnebedden in Drenthe; van de fabrieken en trafieken in het voormalige Gelderland; van het aantal schoone lustplaatsen, die Zutfen en Arnhem omringen; en eindelijk van de overstroomingen, welke dit land bedreigen, met de schets van deszelfs verheffing en vermindering. Omtrent alle deze voorwerpen van bedrijf, handel, wetenschap en kunst, met alle de wijzigingen der volks - gebruiken en karakters, komen hier zoo menigvuldige, en, voor zoo ver het den Recensent toeschijnt, zoo uitvoerige en echte berigten voor, dat men zich veeleer verbazen moet over de ongemeene kortheid, waarmede de Schrijver eenen zoo ontzettenden rijkdom van waarnemingen, in 26 bladen druks, heeft kunnen bevatten. En hetgeen ten laatste aan deze beschrijvingen nog meerdere waarde bijzet, zijn een aantal van niet minder dan 20 keurig geëtste kleine Platen, waarin het karakteristieke der onderscheidene kleedingen en gebruiken in de verschillende Departementen, de wijzen van begravinge, de harddraverij met paarden, de wedloop op schaatsen, de hunnebedden, de landhoeven, de ruïnen van Egmond en Toutenburg, en andere bijzonderheden meer, naar het leven zijn afgeteekend.
Om den Lezer echter zelf in staat te stellen tot eigen oordeel, vooral ook over de schrijfwijze, welke allezins kort en eenvoudig is, neemt de Recensent gaarne een enkel staal over ten voorbeelde, slaande dit werk zonder voorkeuze op, waar het voor hem openviel.
‘De ligging van Groningen, aan een paar zamenvloeijende rivieren, welke in de Noordzee uitloopen, de gegravene trekvaarten aan de westelijke zijde en hare diepe grachten, maken haar allezins geschikt tot den handel, die door de voortreffelijke kleilanden en vruchtbare zandgronden van rondom niet weinig wordt versterkt, zoodat hare uiterlijke gedaante, door een aantal nieuwe, wel gebouwde en somtijds prachtige huizen verfraaid, eene welvaart teekent, welke mij,
| |
| |
voor het tegenwoordige, bijkans nergens elders, zoo sterk in het oog viel. - In haar midden bloeijen nog een aantal fabrieken en trafieken, waarvan die van de koffij en cichorei, bij de schaarschheid van Oost- en Westindische boonen, eenen grooten opgang hebben gemaakt, ofschoon men wil, dat de grond voor de cichorei alhier niet zoo voordeelig is, en de zorg, bij het zuiveren en droogen der wortels, in verre na die van het Dorp Noordwijk, in de nabijheid der Stad Leiden, geenszins evenaart. - De tegenwoordige bloei der Hoogeschole, bij het bezit van een aantal zeer bekwame Hoogleeraren in alle vakken, heeft in deze stad bijzonder voordeelig gewerkt op de beschaving, zoodat zij voor de aanzienlijkste Hollandsche Steden niet alleen niet behoeft te zwichten, maar dezelve, door eenen onbekrompener denktrant, zelfs overtreft.’
Van de Hunnebedden sprekende, geeft hij het volgende berigt: ‘Eene derzelven te Eext is 68 voeten lang, heeft 7 deksteenen, die op 32 anderen rusten, en de middelste bovensteenen, van onderen plat, zijn 13 voeten lang, 9 breed en 5 voeten dik. Nog eene andere, onder Anlo, in 1756 ontdekt, is een geregelde kelder, bemuurd met 8 platte en overigens ruwe steenen, zijnde van het oosten naar het westen 12 voeten lang, 7 breed en 5 voeten diep, en hebbende tegen het zuiden eenen ingang, trapswijze uit kleine keijen vervaardigd. - Die te Emmen, in het kanton Dalen, op den 20sten van Grasmaand des jaars 1809 (waarvan hierbij eene afbeelding) ontdekt, is 10 voeten hoog en 60 in zijnen omtrek. De bodem binnen 's werks is lang 15 voeten, breed 5 voeten en 8 duimen, en diep tusschen den bodem en het verwulf 3½ voet. Hij bestaat uit 14 zware keisteenen of veldflinten, namelijk 4 aan de zuid-, 4 aan de noord-, 1 aan de oost-, 1 aan de west - zijde, en de 4 overige, in de strekking van het zuiden naar het noorden, tot deksteenen, die allen van buiten ruw en oneffen en van binnen meer glad bewerkt zijn.’ enz.
De Recensent aarzelt niet, deze Reis onder de beste te rangschikken, die wegens Holland voorhanden zijn, als zeer gepast, om door hare duizende bijzonderheden den Hollander met zichzelf bekend te maken, en, ook door de Fransche uitgave, den Uitlander in staat te stellen tot een veel onpartijdiger vonnis, dan tot hiertoe heeft plaats gehad. |
|