met eenig ander te verwisselen; geene van die allen mogen onzen voortgang aandrijven of bestieren. Onze Godsdienst, onze Godsdienstijver moeten redelijk zijn: en dat zijn ze, wanneer ze geleid worden door het welgegrond geloof aan de ontdekkingen, bevelen en beloften van het Evangelie. Ik ben het licht der wereld, enz. Mij is gegeven alle magt, enz. Ik ben met ulieden, enz.’ Het voorbeeld van paulus wordt hier uitnemend wel ter snede aangevoerd, meesterlijk uitgewerkt, ter navolging aangedrongen. Ten slotte volgen opwekkingen aan hen, die wel zien werken, maar zelve geene hand leenen tot den arbeid, en vooral aan de Broederen, die meer of min mogten ontmoedigd en verslapt zijn; aan allen, om tijd en wijze te weten, en om niet ongeduldig te worden door vertraging of belemmering. ‘Geen enkel steentje wordt er aan des Heeren Tempel te vergeefs aangebragt: geen hamerslag gaat er verloren. Een ander zij het, die zaait, een ander, die maait, maar beiden hebben zij loon te wachten van Hem, die zegt: ‘het is goed, dat het in uw harte geweest is.’
Het doet ons leed, dat wij voor het uitvoerig nagebed, hetwelk zoo eenvoudig schoon, zonder één woord te weinig of te veel, alles bevat, wat men voor de belangen van den Godsdienst zeggen en bidden kan, in deszelfs geheel geene ruimte hebben; en wij willen het, door eene verkorte opgave, niet verminken. Ook het korte voorgebed heeft ons zeer behaagd. Het onderscheidt zich zeer voordeelig van de nog maar al te gewone, die reeds geheel het beloop der leerrede, en vooral het toepasselijk deel, in zich bevatten, de aandacht eerst vermoeijen, en voor het vervolg verzwakken. Het enkele woord belast klonk ons niet welluidend genoeg: (‘dit heeft ons onze Heer leeren bidden, en hij heeft ons belast, ons licht te laten schijnen’ enz.) wij zouden het met bevolen of soortgelijk verwisselen. Maar, welk eene kleinigheid vloeide ons daar uit de pen! Geheel dit opstel is en in doelmatigheid, en in goeden smaak, en in edele eenvoudigheid, in ons oog, een meesterstuk.