Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813
(1813)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijL'Hermite de la Chaussée - d'Antin. A Paris, &c. Tome II. 8vo.Dit tweede deel des reeds aangekondigden werks houdt zich, naar ons oordeel, volkomen staande. Wij zouden zelfs zeggen, hier nog meer belangrijks en aardigs dan in het eerste te hebben aangetroffen. Misschien ligt dit wel meer in den aard der zake, dan men bij den eersten opslag vermoeden zou. Niet hetgeen zich allereerst aanbiedt, als 't ware op de oppervlakte der menschelijke maatschappij drijft, en daardoor ten minste ook meer bekend is, zal ons het meeste treffen. Het dieper geschepte, dat meer nadenken, fijner opmerking vorderde, is daarvoor des te beter berekend. En ook, alle werk leert zijn' meester. Wij willen, hetgeen wij reeds te voren deden, vooral hier een voorbeeld te berde brengen, en wel van eenen gansch anderen aard, dan het vorige. Het is waar, hoe verschillend, is het echter mede geen tafereel der hedendaagsche zeden; en daartoe had, gelijk daar het Peterschap, alzoo hier het vertrek van den postwagen, of nog eer de driederlei | |
[pagina 645]
| |
namiddagsvisite, bij onderscheiden rangen, en dus ook op onderscheiden uren (4, 9, 11) enz. enz. gewis beter gevoegd. Doch het medegedeelde had voor ons eene bijzondere aantrekkelijkheid, en meer dan één stuk mogten wij niet wel geven. Na de mode der autograaf - verzamelingen gehekeld te hebben, die de onkundigste jonge lieden op elk beschreven snippertje van een meer of min beroemd man doet azen, komt hij zeer natuurlijk op dezen brief, die, is hij inderdaad echt, allerbelangrijkst is. | |
Eene eerste Representatie van eertijds.Brief van den Marquis d'hernonville aan den Graaf de monchevreuil.
Parijs, den 30sten December, 1669.
Ik maak gebruik, mijn lieve Graaf, van eene verkoudheid, die mij sedert eenige dagen in den hoek van den haard houdt, om u tijding van hier te geven. De belangrijkste, en die u het meeste vermaak zal doen, is, dat Mijnheer de guise de gunst verworven heeft van eene ruit (eene plaats) te hebben bij de mis van den Koning; hij heeft niet gemist er zondag gebruik van te maken, en, tusschen ons gezegd, met een weinigje te veel vertooning. Men verwacht gouden bergen van den Marquis de martel, die zich beroemd heeft de Algerijnen tot den vrede te zullen dwingen: ik stel geen vertrouwen in zijne almanakken. De Hertog de vermandois is bekleed met den post van Admiraal; Mevrouw de vermandois heeft dit blijk eener uitstekende gunst met de schoonste onverschilligheid ontvangen. Ik ben wel zeer van uw gevoelen, deze vrouw is niet op hare plaats. Heeft uw broeder u geschreven, dat wij te zamen bij de eerste vertooning van Britannicus zijn geweest? Eenige bazuiners van racine hadden mij dit stuk zoo aangeprezen, dat ik, geene loge kunnende krijgen, ten twee ure mijn lakkei zond, om mij eene plaats op het tooneel te bespreken: ik dacht, dat ik nooit aan het hotel van Bourgonje zou komen; ik had nogtans mijne koets aan den ingang der straat Mauconseil gelaten; maar zonder chapelle en mauvilain, die al de komedianten van Parijs kennen, zou ik nooit plaats gekregen hebben. | |
[pagina 646]
| |
Vergis u niet omtrent deze drift van het publiek; er liep nog meer kwaadwilligheid dan nieuwsgierigheid onder. Ik heb mijn handkus wezen brengen aan Mevrouw de sevigné, in hare loge, waar zich de dames de villars, de coulanges en de la fayette bevonden, vergezeld van het Abbétje villar en den vitter de crignam. Ik laat u bedenken, of Britannicus schoon spel had in deze loge! Mev. de sevigné zeide des anderen daags bij Mev. de villarceau, dat de Racine (de wortel) zou voorbijgaan als de koffij; dit woord verwekte veel gelach, en iedereen stemde in, om het zoo juist als aardig te vinden. Hetgeen mij bovenal verbaast, is de inbeelding van dezen leerling in het treurspel, die zich verstout de Romeinen te doen spreken, na onzen grooten, onzen verhevenen corneille; er zijn lieden, die zich niets ontzien. Ik heb het hotel van Bourgonje nooit zoo schitterend gezien: een zoo fraai gezelschap verdiende een beter stuk: het ging om het best geeuwen in den bak, om het best slapen in de loges. Ik zal u vilandry niet ten voorbeeld aanhalen, welke in die van den Kommandeur de souvré ronkte: sedert hij eet aan deze tafel, de beste uit Parijs, gaat hij ter spijsvertering naar den schouwburg, haciendo la siesta, ontwaakt aan het einde, en doet uitspraak, dat het stuk afschuwelijk is. Ik zal nooit vatten, welk vermaak die brave en geestige Kommandeur vindt in het gezelschap van eenen man, die den mond niet opent dan om te eten. Despreaux, naast wien ik mij geplaatst vond, was woedend over de koudheid van het parterre. Hij houdt staande, dat het het schoonste werk van racine is; dat de ouden niets schooners hebben; dat tacitus en corneille niets krachtigers hebben geschreven. Hij was bijna aan het plukharen geraakt met subligny, omdat deze, in het tooneel waar Nero zich achter de gordijn versteekt om Junia te beluisteren, een luid geschater niet kon binnenhouden, hetwelk de geheele zaal aanstak. Het is waarschijnlijk, dat dit slechte stuk hem eenige andere Folle QuerelleGa naar voetnoot(*) zal op den hals halen, waarbij wij, even als bij de eerste, zullen lagchen. Ninon en Mijnheer le prince waren, met despreaux, de eenigen, die den grond voet voor voet verdedigden, doch zonder de zaken van Britannicus te kunnen herstellen. Ik ben nieuwsgierig te weten, hoe het | |
[pagina 647]
| |
mededingertje des grooten corneille dezen val zal opnemen; want het is wezenlijk een val. Hetgeen het ergste is bij zijn geval, is, dat men verzen heeft opgemerkt, wier toespeling zeer duidelijk en zeer stout was. De Koning heeft er zich niet over uitgelaten; maar gister, bij zijn levér, heeft hij een bal doen afzeggen, waarop hij te Saint Germain moest dansen. Dit kon onzen Dichter wel eens kwalijk zetten ten hove: doch wat doet ook een Dichter daar? Floridor is verheven geweest; men zou gezegd hebben, dat hij gewed had eene der slechtste rollen te doen gelukken, welke hij ooit heeft gespeeld. Ik zal u van het ontwerp dezes treurspels niet veel zeggen; de mogelijkheid om het wel te verstaan! Ik zat tusschen uw' broeder en den dikken Vicomte. Niettemin, gij moogt mij gelooven, het is slecht, bepaald slecht, wat er de Satiricus van zegge. Ik ben van zijn gevoelen, wanneer hij verzekert, ‘dat een werk van dat aanbelang van noode heeft wel gehoord te worden; dat het onregtvaardig is, uitspraak te doen op ééne vertooning, te midden van het geschreeuw der partijzucht, en het gekakel van dien zwerm van vrouwen, welke zichzelve ter vertooning komen aanbieden bij eene eerste representatie.’ Dat alles is in het algemeen waar; maar het is niet toepasselijk op de omstandigheid, van welke ik u verslag doe. Ditmaal is racine wél beoordeeld; de ontknooping van zijn stuk is het belagchelijkste, dat ik ooit gezien heb. Verbeeld u, dat die malle Junia Vestale gaat worden, even als Mev. de sennes Urseliner (non) werd. God behoede, dat ik den geleerde zou willen uithangen; maar ik heb in menage gelezen, dat er andere formaliteiten vereischt werden, om den sluijer aan te nemen in het klooster der dames van de Congregatie van Vesta. Ik zou het wezenlijkste vergeten: uw desoeuillet heeft gespeeld als een engel. Ik heb haar van u gesproken in hare loge: maar, zoo gij mij gelooft, kom spoedig terug om haar zelf te spreken: het is een meisje, voor wie de standvastigheid slechts de afstand is, die twee luimen (fantaisies) van elkander scheidt. Zoo gij daar ginds de Nouvelles à la main leest, zult gij er racine meesterlijk uitgelucht vindenGa naar voetnoot(*). Het blad, dat van | |
[pagina 648]
| |
zijn stuk moet spreken, is nog niet uitgekomen; maar, zoo le clerc zijne zaken in conscientie doet, zoo hij de welgegronde spijt van d'olonne en crequi, van welken hij tweehonderd pistolen ontvangen heeft, wél dient, zal de arme Britannicus voor Andromache boeten. Gourville heeft u het reukwerk moeten ter hand stellen, dat gij mij voor uwe lieve nicht hadt verzocht. Martial heeft geen geld willen nemen: hij zegt, dat gij rekening bij hem hebt. Debrouisson omhelst u. Wij hebben bij hem het allerliefste soupétje gehouden!... Er ontbrak niet dan gij. Ik ben verpligt geweest, chapelle in mijne koets te huis te brengen; hij was stomdronken; tot vergelding heb ik hem den volgenden dag den nacht onder de tafel, in de Pomme de Pin, laten doorbrengen, waar hij reeds meer dan eene keer geslapen heeft. Ik zal mijn best doen, aanstaanden zondag op het levér te gaan. Mijn oom werkt, om mij mijn regiment te doen opzoeken; het is mogelijk, dat het hem gelukke: dan zal ik u op mijn doortogt zien. Ik zou veel liever hebben, dat het hier was. In allen gevalle, geloof dat ik staat maak te zijn en mij te noemen onder het getal uwer vrienden.
at....Ga naar voetnoot(*) |
|